ECLI:NL:RBAMS:2007:BF5167

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-1890 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en nadeelcompensatie in verband met Sail 2005

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Beheerstichting Quo Vadis en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam. De eiseres, een stichting zonder winstoogmerk die het schip 'Quo Vadis' exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen een bestuursdwangbesluit van verweerder, dat hen verplichtte het schip naar een andere locatie te verplaatsen in verband met het evenement Sail 2005. Eiseres stelde dat de bestuursdwang onrechtmatig was, omdat zij over onvoorwaardelijke vergunningen beschikte en dat zij recht had op schadevergoeding voor gederfde winst en gemaakte kosten.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had besloten tot bestuursdwang, omdat de aanwezigheid van de Quo Vadis tijdens Sail 2005 een onveilige situatie zou kunnen creëren. De rechtbank bevestigde dat het belang van het evenement zwaarder woog dan het belang van eiseres bij het behouden van de ligplaats. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat eiseres recht had op vergoeding van de kosten die zij had gemaakt voor het verplaatsen van het schip, maar niet voor de gederfde winst, omdat de brutowinst over 2005 niet significant was gedaald ten opzichte van 2004.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De gemeente Amsterdam werd veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van € 39,-. De uitspraak benadrukt de afweging tussen publieke belangen en de bescherming van individuele rechten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/1890 GEMWT
van:
Beheerstichting Quo Vadis/ Einde van de Wereld, gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordigers],
tegen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.A. Stekelenburg en mr. C.R. Waal.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 4 april 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 1 maart 2006.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 30 oktober 2007.
2. OVERWEGINGEN
Eiseres is een stichting die tot doel heeft het als sociaal-culturele voorziening instandhouden van het schip “Quo Vadis” (hierna: de Quo Vadis), gelegen in de IJ-haven aan de [adres] 61 te [woonplaats]. Eiseres exploiteert hiertoe zonder winstoogmerk een low budget horecagelegenheid op de Quo Vadis.
Bij primair besluit van 12 augustus 2005 is door verweerder bestuursdwang aangezegd teneinde de Quo Vadis te verhalen naar een ligplaats elders.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en in verband daarmee een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2005 (reg.nr. AWB 05/3696 GEMWT) is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2006 heeft verweerder het besluit van 12 augustus 2005 gehandhaafd onder wijziging van de locatie van het verhaal naar “een ligplaats aan de [adres 2]” en onder aanvulling van de motivering inhoudende dat artikel 2.30 van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 (Vhb) van toepassing is omdat voor een verantwoorde voortgang van (de voorbereidingen op) het evenement Sail 2005 de ligplaats aan de [adres] benodigd is als ligplaats voor tall ships. Verweerder heeft voorts bepaald dat nadeelcompensatie niet aan de orde is nu op de tijdelijke ligplaats een omzet kan worden behaald ruim boven de behaalde omzet in het jaar 2004 en in relatie tot de doelstellingen van eiseres.
Eiseres heeft in beroep -kort gezegd- hiertegen aangevoerd dat de bestuursdwangbeslissing op zichzelf onrechtmatig was omdat eiseres over onvoorwaardelijke vergunningen beschikte. Voorts heeft verweerder nagelaten de door haar geleden schade te vergoeden. De schade bestaat uit gederfde winst ten bedrage van € 17.775,00 omdat de Quo Vadis niet aan de toplocatie [adres] lag maar aan de achteraf gelegen [adres 2]. Voorts heeft eiseres advocaatkosten moeten maken ten bedrage van € 3038,37 en kraan- en monteurskosten ten bedrage van € 293,31. Eiseres is voorts door verweerder in een te laat stadium geïnformeerd over het moeten verhalen van de Quo Vadis.
Ingevolge artikel 2.30, eerste lid, van de Vhb is de kapitein of schipper dan wel de rechthebbende op een ander vaartuig of object te water verplicht dit naar elders te verhalen indien dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders in het belang van ordening, openbare orde, veiligheid en milieu noodzakelijk is.
Het tweede lid van artikel 2.30 bepaalt dat burgemeester en wethouders de in het eerste lid bedoelde objecten kunnen verhalen indien dit op grond van de in dat lid bedoelde belangen zonder uitstel dringend noodzakelijk is dan wel de kapitein, schipper of rechthebbende onbekend is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eiseres heeft een vergunde ligplaats aan de [adres] 61. Sail is een vijfjaarlijks terugkerend evenement dat wordt vergund door de burgemeester van Amsterdam.
Vijf jaar geleden is eiseres vanwege Sail 2000 eveneens voor de duur van het evenement weggesleept naar een alternatieve locatie. Vanwege het evenement Sail 2005 is door verweerder, nadat onderhandelingen op niets uitliepen, een bestuursdwangbesluit uitgevaardigd teneinde de Quo Vadis te verhalen naar een locatie buiten het
evenemententerrein. Uiteindelijk is de Quo Vadis verhaald naar de [adres 2].
Volgens verweerder is een andere locatie voor Sail 2005, gelet op de tall ships die Amsterdam aandoen in verband met Sail, niet voorhanden. De [adres] is de enige plek met voldoende diepgang voor deze tall ships. De aanwezigheid van de Quo Vadis tijdens Sail 2005 zou leiden tot een onveilige situatie dan wel deze in de hand kunnen werken. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat teneinde de veiligheid te kunnen waarborgen de Quo Vadis diende te worden verhaald. Het belang van een evenement als Sail voor de gemeente Amsterdam weegt zwaarder dan het belang van eiseres bij een ongestoord genot van haar ligplaats. Verweerder heeft hierbij terecht artikel 2.30 van de Vhb ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of verweerder was gehouden de door eiseres geleden schade ten gevolge van het bestuursdwangbesluit te compenseren.
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Op grond van het mede aan deze bepaling ten grondslag liggende rechtsbeginsel van “égalité devant les charges publiques” zijn bestuursorganen gehouden tot compensatie van onevenredige -buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende- schade die is ontstaan in een door de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid ontstane verhouding.
Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres kosten heeft moeten maken als gevolg van het verhalen van de Quo Vadis. Het betreffen de kosten “kraan en monteur” ten bedrage van € 293,31.
Niet in geschil is dat eiseres deze kosten heeft gemaakt als gevolg van het bestuursdwangbesluit, dat eiseres deze kosten niet had hoeven maken als zij niet was verhaald en dat deze kosten buiten het normale maatschappelijke risico vallen.
Verweerder heeft dan ook ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet in aanmerking komt voor nadeelcompensatie. Gelet hierop dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, en het beroep gegrond te worden verklaard. Nu echter is gebleken dat de door eiseres gemaakte kosten “kraan en monteur” wel door verweerder zijn vergoed ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
In dit verband overweegt de rechtbank ten aanzien van de overige door eiseres gestelde schade nog het volgende.
Eiseres is een stichting zonder winstoogmerk en exploiteert de Quo Vadis teneinde een buurtfunctie te kunnen vervullen. Hiertoe is de Quo Vadis twee avonden per week geopend.
Uit de gedingstukken blijkt dat verhaling van de Quo Vadis naar de [adres 2] niet heeft geleid tot nadelige gevolgen voor de brutowinst over het jaar 2005 ten opzichte van het jaar 2004. De brutowinst over het jaar 2005 en 2004 bedroeg respectievelijk € 1.124,00 en
€ 530,32. Voorts is gebleken dat de Quo Vadis aan de [adres 2] haar buurtfunctie heeft kunnen voortzetten. De rechtbank ziet dan ook niet in op welke grond verweerder gehouden zou zijn tot vergoeding van door eiseres geprognosticeerde winst die mogelijk gemaakt zou zijn indien de Quo Vadis zou zijn blijven liggen aan de [adres]. Eiseres had om de door haar berekende geprognosticeerde gederfde winst te kunnen behalen bovendien haar bedrijfsvoering, waaronder de werkwijze, openingstijden en de door haar gehanteerde prijzen, moeten wijzigen om een dergelijke omzet überhaupt te kunnen realiseren.
Gelet hierop heeft verweerder dan ook op goede gronden kunnen besluiten af te zien van vergoeding van deze door eiseres gestelde schade. Voorts heeft verweerder terecht kunnen besluiten om af te zien van vergoeding van de door eiseres gestelde advocaatkosten.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder in een relatief laat stadium contact heeft opgenomen met eiseres over de noodzaak de Quo Vadis te verhalen in verband met Sail 2005. Verweerder heeft dienaangaande in het bestreden besluit opgenomen dat bij een volgende editie van Sail eerder in onderhandeling zal worden gegaan over een tijdelijk alternatieve ligplaats van de Quo Vadis. De rechtbank is echter niet gebleken dat het late tijdstip waarop eiseres is geïnformeerd over de noodzaak van verhaling heeft geleid tot (aanvullende) schade bij eiseres.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Het door eiseres betaalde griffierecht ad € 39,- dient aan haar te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Zeeburg) aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 39,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 november 2007 door mr.drs. M.T. Boerlage, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B