ECLI:NL:RBAMS:2007:BF5122

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-1283 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van bijstandsuitkering met vorderingen in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. Billet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, vertegenwoordigd door T. Kok. De zaak betreft de vraag of verweerder een vordering van eiseres in het kader van een nabetaling van een bijstandsuitkering heeft kunnen verrekenen met vorderingen van verweerder op eiseres. Eiseres had op 8 mei 2002 een bijstandsuitkering aangevraagd op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en was op 8 juli 2002 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Verweerder had bij besluit van 19 juli 2005 bijstand toegekend voor de periode van 8 mei 2002 tot en met 19 september 2002, maar had ook aangekondigd dat de bijstand zou worden verrekend met reeds betaalde voorschotten en andere openstaande vorderingen. Eiseres betwistte de verrekening, stellende dat de vordering pas na de toelating tot de schuldsanering was ontstaan, en dat verweerder niet had kunnen verrekenen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd dat de vorderingen op eiseres waren ontstaan vóór de datum van toelating tot de schuldsanering. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en ontbeerde een deugdelijke motivering. Daarom werd het beroep van eiseres gegrond verklaard en werd verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, begroot op € 644,-, en diende het door eiseres betaalde griffierecht te worden vergoed. De uitspraak werd bekendgemaakt op 12 juli 2007, met de mogelijkheid voor partijen om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/1283 WWB
van:
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. J.C.M. Billet,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,
verweerder,
vertegenwoordigd door T. Kok.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 6 maart 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 25 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 5 juni 2007.
2. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft op 8 mei 2002 een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij uitspraak van 8 juli 2002 is eiseres toegelaten tot de schuldsaneringsregeling als bedoeld in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).
De buitenbehandeling stelling van de bijstandsaanvraag door verweerder is door deze rechtbank vernietigd, waarna verweerder de aanvraag alsnog in behandeling heeft genomen. Bij besluit van 19 juli 2005 heeft verweerder aan eiseres over de periode van 8 mei 2002 tot en met 19 september 2002 bijstand toegekend. Voorts heeft verweerder eiseres in dit besluit medegedeeld dat de bijstand zal worden verrekend met reeds betaalde voorschotten, alsmede met andere openstaande vorderingen, zodat van de uitkering van eiseres maandelijks een bedrag van € 40,04 zal worden ingehouden. Ook zal de aan eiseres toekomende vakantietoeslag worden ingehouden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 juli 2005 ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat op goede gronden bijstand is toegekend over de periode van 8 mei 2002 tot en met 19 september 2002. Omdat eiseres vanaf 8 juli 2002 is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, dienen alleen vorderingen verrekend te worden over de periode vóór 8 juli 2002.
In beroep heeft eiseres gesteld dat verweerder helemaal niet tot verrekening had kunnen overgaan nu op eiseres vanaf 8 juli 2002 de schuldsaneringregeling van toepassing was. Eiseres heeft aangevoerd dat de vordering van eiseres op verweerder pas nadien is ontstaan zodat daarmee niet verrekend kon worden. Doordat verweerder niet gedurende de schuldsaneringsperiode het gehele bedrag waarop eiseres aanspraak kon maken heeft betaald, doch ten onrechte heeft verrekend en inmiddels de schuldsaneringsperiode is beëindigd, heeft eiseres in ieder geval nog recht op € 1.545,13, althans 90% daarvan, aldus eiseres.
Ten aanzien van de vordering met nummer 6625 heeft eiseres aangevoerd dat het betreffende bedrag niet door eiseres verschuldigd is.
Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2004 (JOR 2004, 219) op het standpunt gesteld dat de in het bestreden besluit genoemde vorderingen wel verrekend konden worden.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet Werk en Bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Het bestreden besluit is tot stand gekomen onder de werking van de WWB. Gelet op de, in de rechtszekerheid haar grondslag vindende, temporele werking van wetgeving dienen evenwel de rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel te worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de rechten en verplichtingen betrekking hebben. Dit betekent dat wanneer een vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving gelegen datum of tijdvak (opnieuw) wordt beoordeeld, daarbij de oude bepalingen inzake rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel van toepassing blijven.
Niet in geschil is dat eiseres over de periode van 8 mei 2002 tot en met 19 september 2002 recht had op bijstand op grond van de Abw. Gelet op de stellingen van partijen staat de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht en op goede gronden en tot en juist bedrag de vordering van eiseres met betrekking tot de alsnog toegekende bijstandsuitkering heeft verrekend met de vorderingen van verweerder op eiseres. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 307, eerste lid, van de Faillissementswet kan hij, die zowel schuldenaar als schuldeiser is van de persoon ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken, zijn schuld met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsanering werkt, slechts verrekenen indien beide vorderingen zijn ontstaan vóór de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gelet op deze bepaling is van belang of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat zowel de vordering van eiseres op verweerder als de vorderingen van verweerder op eiseres zijn ontstaan vóór 8 juli 2002.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat in het advies van Commissie voor de Bezwaarschriften dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd de vorderingen als volgt zijn omschreven:
- 6000 verstrekte bijstand (€ 5.265,85);
- 6001 geldlening rentedragend (€ 10.890,73);
- 6002 rente geldlening (€ 2.185,89);
- 6625 Abw/ WWB onjuiste info/ onverschuldigd, terugvordering (€ 244,71);
- 7404 boeten (€ 45,38);
- 9001 Abw/WWB voorschot (geldlening) (€ 995,56 = € 1.304,50 -/- reeds afgelost)
(totaal: € 19.628,12).
De rechtbank is van oordeel dat deze omschrijving van de vorderingen niet voldoende duidelijkheid verschaft om te kunnen beoordelen wat de grondslag is van de vorderingen, hoe de hoogte is vastgesteld en wanneer zij zijn ontstaan. Ook zijn geen onderliggende stukken overgelegd op grond waarvan die duidelijkheid kan worden verkregen. Dit klemt temeer nu eiseres (een deel van) de vorderingen heeft bestreden.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat voorafgaand aan het bestreden besluit, zoals te doen gebruikelijk bij verrekeningen in het kader van de bijstand, terugvorderingbesluiten zijn genomen. Deze terugvorderingbesluiten bevinden zich echter niet in het aan de rechtbank overgelegde dossier en verweerder heeft geen nadere specificaties van die besluiten kunnen verstrekken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de vorderingen op eiseres zijn ontstaan in een periode vóór de datum van toelating tot de schuldsaneringsregeling. Evenmin heeft verweerder bij het bestreden besluit de grondslag en de hoogte van die vorderingen voldoende onderbouwd.
Derhalve is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ontbeert het een deugdelijke motivering.
Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2, en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het beroep zal om die reden gegrond worden verklaard en verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het bepaalde in artikel 307, eerste lid, van de Faillissementswet, verweerder zich in de nieuwe beslissing op bezwaar mede expliciet en gemotiveerd zal dienen uit te laten over de vraag wanneer de vordering van eiseres op verweerder is ontstaan en wanneer de vorderingen van verweerder op eiseres zijn ontstaan. Ten aanzien van de vorderingen van verweerder op eiseres zal verweerder ten aanzien van het ontstaan daarvan een onderscheid dienen te maken tussen de verrekening van de voorschotten en de verrekening van andere openstaande vorderingen. De terugvordering van voorschotten kent, gelet op het bepaalde in artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d van de WWB en het bepaalde in artikel 74 in verbinding met artikel 25 van de Abw immers een apart wettelijk regime.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht in deze procedure aan haar te vergoeden. De rechtbank acht voorts termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (een punt voor het beroepschrift en een punt voor de zitting) als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in het geding begroot op € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) te betalen door de gemeente Amstelveen aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres gestorte griffierecht ten bedrage van € 37,- (zegge: zevenendertig euro) vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2007 door mr. F. Hoogendijk, voorzitter en mrs. H.M. Patijn en M.Vaandrager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Leijen, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B