ECLI:NL:RBAMS:2007:BF1919

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-5420 BELEI
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huursubsidie en inlichtingenplicht bij adreswijziging

In deze zaak gaat het om de terugvordering van huursubsidie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Eiseres, een oudere vrouw, heeft na een interne verhuizing binnen een aanleunwoningcomplex nagelaten om een nieuwe aanvraag voor huursubsidie in te dienen voor haar nieuwe adres. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres steeds aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan en dat de verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de adreswijziging. De rechtbank oordeelt dat eiseres redelijkerwijs niet kon begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte was toegekend, aangezien zij geen duidelijke informatie heeft ontvangen van de verweerder. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak door het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren en het primaire besluit van de verweerder te herroepen. Tevens wordt bepaald dat de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 38,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2007 door mr. drs. M.T. Boerlage, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/5420 BELEI
van:
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1],
tegen:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder.
1. PROCESVERLOOP
De Nationale ombudsman heeft op 2 oktober 2006 een brief van eiseres ontvangen in verband met het besluit van verweerder van 28 september 2006. De ombudsman heeft de brief als beroepschrift tegen dat besluit aan de rechtbank overgedragen. De rechtbank heeft de brief als beroepschrift aangemerkt.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 30 oktober 2007.
2. OVERWEGINGEN
De rechtbank gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres, geboren [geboortedatum] 1916, woonde in een aanleunwoning aan de [adres 1] te [woonplaats].
Eiseres ontving huursubsidie via haar verhuurder. In april 2002 ontving eiseres bericht dat de huursubsidie per 1 juli 2002 rechtstreeks aan haar zou worden uitgekeerd.
In mei 2002 heeft eiseres bij de gemeente aangifte gedaan van een verhuizing naar de [adres 2] per 31 mei 2002. Het betrof een verhuizing binnen hetzelfde aanleunwoningcomplex.
Op 11 juni 2002 heeft verweerder aan eiseres bericht dat zij op basis van de bekende gegevens in aanmerking komt voor huursubsidie voor het subsidiejaar 1 juli 2002 - 1 juli 2003 voor het subsidieadres [adres 1]. In de brief staat vermeld dat indien de gegevens niet juist zijn, dit dient te worden gemeld aan het Ministerie van VROM (hierna: het Ministerie). In de toelichting bij de opgesomde gegevens staat vermeld dat bij een verhuizing de adreswijziging aan de gemeente dient te worden doorgegeven en dat voor het nieuwe adres opnieuw huursubsidie dient te worden aangevraagd.
Bij brief van 21 juni 2002 heeft eiseres aan verweerder gemeld dat het adres is gewijzigd naar [adres 2] en dat alle verdere gegevens juist zijn.
Bij besluit van 17 juli 2002 heeft verweerder huursubsidie toegekend voor het subsidiejaar 2002 - 2003 voor het subsidieadres [adres 1]. Het besluit is verzonden naar de [adres 1].
Nadat was gebleken dat het besluit van 17 juli 2002 naar het verkeerde adres was gezonden, heeft de gemachtigde van eiseres telefonisch contact opgenomen met het Ministerie en medegedeeld dat het verkeerde adres op het huursubsidiebericht staat vermeld. Tijdens dit gesprek is van de zijde van het Ministerie aangegeven dat het in orde zou komen.
Bij brief van 13 december 2002 heeft verweerder in antwoord op de brief van 21 juni 2002 aan eiseres bericht dat het niet mogelijk is om de huursubsidie op naam van eiseres voort te zetten en dat zij zelf een nieuwe aanvraag moet indienen.
In reactie op de brief van 13 december 2002 heeft de gemachtigde van eiseres op 24 december 2002 telefonisch contact opgenomen met het Ministerie. Tijdens dit gesprek heeft de gemachtigde de situatie van eiseres uitgelegd. Van de zijde van het Ministerie is aangegeven dat het in orde zou worden gemaakt en dat eiseres verder niets hoefde te doen.
In juni 2003 is voor het laatst huursubsidie toegekend. De relaties van eiseres ontdekten dit in augustus 2003 toen bleek dat eiseres haar rekeningen niet meer kon betalen. Vervolgens is na contacten tussen de gemachtigde van eiseres en het Ministerie een nieuw aanvraagtraject in gang gezet. Uiteindelijk heeft verweerder per 1 juli 2003 huursubsidie toegekend voor het subsidieadres [adres 2].
Bij primair besluit van 24 mei 2005 heeft verweerder de huursubsidie voor 2002 - 2003 op nihil gesteld en teruggevorderd omdat de aanvraag voor het adres [adres 1] ten onrechte is voortgezet.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen het primair besluit gerichte bezwaar ongegrond verklaard onder handhaving van dat besluit. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiseres blijkens de gemeentelijke basisadministratie per 31 mei 2002 is verhuisd, dat de huursubsidie voor het oorspronkelijke adres daarom op nihil is gesteld en dat eiseres niet tijdig opnieuw huursubsidie voor het nieuwe adres heeft aangevraagd waarbij van belang is dat huursubsidie niet met terugwerkende kracht kan worden verstrekt. Het feit dat eiseres de adreswijziging wel eerder had doorgegeven doet er niet aan af dat voor een nieuw adres opnieuw huursubsidie dient te worden aangevraagd. Ontvangers van huursubsidie worden geacht op de hoogte zijn van de relevante regelgeving.
In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat ook als verweerder strikt genomen volgens de regels heeft gehandeld, in het geval van eiseres een uitzondering dient te worden gemaakt gelet op het gehele feitencomplex.
Ten tijde hier van belang golden de volgende bepalingen.
Artikel 23, eerste lid, van de Huursubsidiewet (Hsw):
“Als de huurder in de loop van het subsidietijdvak het genot van de woning verliest, wordt de huursubsidie ingetrokken met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarover geen huur meer is verschuldigd”.
Artikel 33, eerste lid, van de Hsw:
“De huurder en de medebewoners zijn verplicht uit eigen beweging aan Onze Minister onmiddellijk alle inlichtingen te verstrekken waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken, en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de huursubsidie”.
Artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw:
“Onze Minister kan de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop rustende bepalingen”.
Artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Hsw:
“Aan een besluit als bedoeld in het eerste lid kan terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend”.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of eiseres, gelet op het bepaalde in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Hsw, redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Eiseres heeft de adreswijziging tijdig doorgegeven aan de gemeentelijke basisadministratie. Verweerder heeft hierop niet adequaat gereageerd: het huursubsidiebericht van 11 juni 2002 is immers naar het verkeerde adres gezonden. Ook nadat in reactie daarop de adreswijziging rechtstreeks aan het Ministerie is doorgegeven, heeft verweerder de adreswijziging niet verwerkt: het toekenningsbesluit van 17 juli 2002 werd immers weer naar het adres [adres 1] gezonden.
Het contact dat de gemachtigde van eiseres met het Ministerie opnam naar aanleiding van het toekenningsbesluit van 17 juli 2002 heeft niet tot gevolg gehad dat verweerder de betalingen van huursubsidie heeft stopgezet. Eiseres is toen medegedeeld dat alles in orde zou komen. Eerst op 13 december 2002 is aan eiseres te kennen gegeven dat de verhuizing administratieve en juridische consequenties zou hebben voor het recht op huursubsidie. Nadat de gemachtigde van eiseres naar aanleiding van dit bericht op 24 december 2002 contact had opgenomen, is echter een andersluidende mededeling gedaan. Daarbij is verweerder in overeenstemming met deze mededeling doorgegaan met het betaalbaar stellen van de huursubsidie.
De rechtbank overweegt dat eiseres is geconfronteerd met onjuiste informatie en inadequaat handelen van de zijde van het Ministerie. Eiseres heeft daarentegen wel steeds voldaan aan haar inlichtingenplicht en had, gelet op de handelwijze van het Ministerie, geen aanleiding om te bevroeden dat zij feitelijk geen recht op huursubsidie meer zou hebben voor het nieuwe adres, welk adres immers een gelijksoortige woning in hetzelfde woningcomplex betrof, terwijl haar overige omstandigheden niet waren gewijzigd.
In dit verband overweegt de rechtbank voorts dat aan eiseres, ten tijde van de verhuizing [op hoge leeftijd], gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval niet kan worden tegengeworpen dat zij niet een nieuw aanvraagformulier heeft ingediend.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte werd toegekend. Verweerder heeft derhalve ten onrechte de huursubsidie voor 2002 - 2003 teruggevorderd.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Hsw. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en zij verklaart zodoende het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit van 24 mei 2005.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel dient het door eiseres betaalde griffierecht ad € 38,- aan haar te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de Staat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 38,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2007 door mr. drs. M.T. Boerlage, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B