ECLI:NL:RBAMS:2007:BD3339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497544-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging gevangenhouding en verzoek tot opheffing overleveringsdetentie van opgeëiste persoon

Op 30 november 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam in raadkamer de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de gevangenhouding van de opgeëiste persoon behandeld. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 te Poznan, Polen, verblijft momenteel in de PI Almere. De rechtbank heeft eerder op 23 november 2007 de overlevering aan de Poolse autoriteiten toegestaan in verband met een onherroepelijke vrijheidsstraf. De officier van justitie heeft verzocht om verlenging van de gevangenhouding, omdat de feitelijke overlevering nog niet heeft kunnen plaatsvinden door een ingesteld rechtsmiddel in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering weliswaar is toegestaan, maar dat bijzondere omstandigheden, zoals het ingestelde rechtsmiddel, een feitelijke overlevering belemmeren. Hierdoor bevindt het Openbaar Ministerie zich in een overmachtsituatie.

De rechtbank heeft de opgeëiste persoon, de officier van justitie en zijn raadsman gehoord. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen overmachtsituatie is en heeft verwezen naar eerdere uitspraken. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de verlenging van de gevangenhouding noodzakelijk is, gezien de lopende strafzaak tegen de opgeëiste persoon in Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de schorsing van de detentie rechtvaardigen en heeft de vordering tot verlenging van de gevangenhouding voor dertig dagen toegewezen, ingaande 4 december 2007. Het verzoek tot opheffing van de gevangenhouding is afgewezen, evenals het subsidiaire verzoek tot schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER IN RAADKAMER
BESLISSING
Parketnummer: 13.497544-07
Op de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement gedateerd 30 november 2007 tot verlenging van de gevangenhouding van de opgeëiste persoon en op het op 27 november 2007 ter griffie van de rechtbank ingediende verzoek tot opheffing van de gevangenhouding ex artikel 33 sub a van de Overleveringswet (hierna: OLW).
De vordering en het verzoek betreffen de opgeëiste persoon:
Naam: [opgeëiste persoon]
Geboren op: [geboortedatum] 1978 te Poznan (Polen)
Nationaliteit: Poolse
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
Thans verblijvende in: PI Almere, Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere
De rechtbank heeft kennis genomen van het bevel tot gevangenhouding van [opgeëiste persoon]. voornoemd d.d. 30 november 2007 en ingaande 4 december 2007;
De rechtbank heeft op vrijdag 30 november 2007 de officier van justitie, de opgeëiste persoon
en zijn raadsman in raadkamer gehoord.
De feiten
De autoriteiten van Polen hebben de overlevering van bovengenoemde opgeëiste persoon verzocht in verband met een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis.
Bij uitspraak van de rechtbank d.d. 23 november 2007 is de overlevering aan de Poolse justitiële autoriteiten toegestaan.
Artikel 35, lid 1 OLW bepaalt dat de feitelijke overlevering, nadat deze geheel of gedeeltelijk toelaatbaar is verklaard, niet later dan tien dagen na de uitspraak zal plaatsvinden.
De vordering
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevangenhouding wordt verlengd (artikelen 33 en 34 OLW). Op basis van artikel 33, tweede lid, onder b OLW kan de rechtbank bevelen dat de gevangenhouding wordt verlengd met ten hoogste dertig dagen indien (b) de overlevering wel is toegestaan, maar de feitelijke overlevering niet binnen de gestelde termijn heeft kunnen plaatshebben.
Relevant gegeven is dat de opgeëiste persoon op 2 februari 2007 in Nederland bij verstek is veroordeeld door de politierechter te Den Haag. Op 6 november 2007 heeft de opgeëiste persoon hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. Het parketnummer is 09/522856-05, appelnummer 07/3445. In raadkamer heeft de raadsman meegedeeld dat hem bekend is dat de opgeëiste persoon op 15 september 2007 in verzekering is gesteld in verband met een mogelijke strafzaak tegen hem onder parketnummer 13/431951-07 en dat het Openbaar Ministerie te Amsterdam nog geen beslissing ten aanzien van de (verdere) vervolging heeft genomen. Ook dit feit belet de feitelijke overlevering, aldus de raadsman.
Standpunt raadsman:
De raadsman heeft het verzoekschrift toegelicht en bij de inhoud gepersisteerd. Hij heeft aangevoerd dat het hier voor het Openbaar Ministerie geen overmachtsituatie betreft en zich beroepen op een eerdere uitspraak van de rechtbank d.d. 27 januari 2007, LJN AV 1200.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen noodzakelijk is aangezien het onmogelijk is de opgeëiste persoon feitelijk over te leveren nu er nog een strafzaak (parketnummer 09/522856-05) in Nederland tegen hem gaande is. Indien de overlevering ten behoeve van de berechting van de opgeëiste persoon zou zijn verzocht en toegestaan, zou op grond van artikel 36, tweede lid, OLW de mogelijkheid open staan tot voorlopige ter beschikkingstelling van de uitvaardigende justitiële autoriteiten. Van deze mogelijkheid kan echter geen gebruik worden gemaakt indien het een overlevering ter executie van een strafvonnis betreft, zoals in het onderhavige geval.
Met betrekking tot parketnummer 13/431951-07 heeft de officier van justitie, na het inwinnen van inlichtingen bij de desbetreffende parketsecretaris, meegedeeld dat inmiddels besloten is tot sepot ‘wegens te weinig nationaal belang’.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 36, tweede lid, OLW geboden mogelijkheid zich niet voordoet. De door de raadsman aangehaalde uitspraak van 27 januari 2006 zag op een overlevering ten behoeve van berechting en is om die reden al niet van toepassing op de onderhavige situatie. De overlevering is immers toelaatbaar verklaard ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een tegen de opgeëiste persoon gewezen, onherroepelijke vrijheidsstraf.
Artikel 36, eerste lid van de OLW bepaalt dat de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering wordt aangehouden indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is. Dit laatste is door het instellen van een rechtsmiddel tegen het vonnis van de politierechter te Den Haag, het geval. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de feitelijke overlevering wel is toegestaan maar dat deze door bijzondere omstandigheden, te weten een met het ingestelde rechtsmiddel samenhangend beletstel, nog niet heeft kunnen plaatsvinden. Het Openbaar Ministerie bevindt zich in een overmachtsituatie ten aanzien van de feitelijke overlevering. In deze omstandigheden dient de vordering tot verlenging van de gevangenhouding te worden toegewezen en het verzoek tot opheffing van de detentie te worden afgewezen.
De raadsman heeft subsidiair de schorsing van de detentie verzocht. Er zijn echter geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de schorsing van de detentie zouden rechtvaardigen. Dit subsidiaire verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
BESLISSING:
VERLENGT de gevangenhouding van [opgeëiste persoon] voornoemd voor de duur van dertig dagen ingaande 4 december 2007.
WIJST AF het verzoek tot opheffing van de gevangenhouding.
WIJST AF het subsidiair gedane verzoek tot schorsing van de gevangenhouding.
Aldus gedaan op 30 november 2007 in raadkamer van deze rechtbank en kamer door:
mr. E.D. Bonga-Sigmonds, voorzitter,
mrs. M.E.B. Terwee en J.C. Boeree, rechters,
In tegenwoordigheid van L. Werkman, griffier.