ECLI:NL:RBAMS:2007:BD2816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.010.2007 - 07/348
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2007 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij drugshandel. Het EAB is uitgevaardigd door de Judge presiding the Preliminary Inquiries to the Court of Bari op 19 oktober 2006. De opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1964, is op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Nieuwegein”. De behandeling van de vordering vond plaats op openbare zittingen op 23 februari en 30 maart 2007, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.M.N. Janssen, en een tolk in de Italiaanse taal.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW). De raadsman had aangevoerd dat de stukken niet compleet waren en dat er onvoldoende duidelijkheid was over de rol van de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde echter dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende was om te concluderen dat de opgeëiste persoon betrokken was bij de drugshandel, en dat de vereisten van de OLW waren nageleefd. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de raadsman met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, zoals zijn gezinssituatie in Nederland en de vrees voor schending van het specialiteitsbeginsel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW, en concludeerde dat de overlevering aan de Italiaanse autoriteiten rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.010.2007
RK nummer: 07/348
Datum uitspraak: 13 april 2007
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 januari 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 19 oktober 2006 door de Judge presiding the Preliminary Inquiries to the Court of Bari bij het
Court of Bari – Office of the Judge presiding the Preliminary Inquiries (Italië). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Italië) op [geboortedatum] 1964,
wonende op het adres [adres]
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting “Nieuwegein” te Nieuwegein,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 februari 2007. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.M.N. Janssen, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Italiaanse taal. De behandeling van het onderzoek is op die zitting voor bepaalde tijd geschorst, teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen de stukken met zijn cliënt te bespreken.
De vordering is voorts behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2007. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.M.N. Janssen, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Italiaanse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
2.1
Aan het EAB ligt een Ordinance for preventive detention van het District Court of Bari, Office for the Preliminary Inquiries (number 8418/04 R.G.N.R. 21 DDA, number 7216/05 R.G. GIP) van 8 september 2005 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan één naar het recht van Italië strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
2.2
De raadsman heeft aangevoerd dat de stukken niet genoegzaam zijn, omdat zij niet compleet zijn. Omtrent exacte plaats, tijd en rol van de opgeëiste persoon is in het geheel geen duidelijkheid. De rechter-commissaris te Bari behoort de volledige tekst van het bevel tot bewaring aan de Nederlandse justitiële autoriteiten te verschaffen, zodat kan worden beoordeeld of de opgeëiste persoon mag worden overgeleverd. De overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd.
De officier van justitie heeft gesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB onder e) voldoet aan de vereisten die artikel 2 van de OLW daaraan stelt.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het EAB dient die gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Uit de omschrijving van het feit in het EAB onder e) in samenhang gelezen met een schrijven van de Judge of the Preliminary Inquiries Division bij het Court of Bari van 26 februari 2007 blijkt in voldoende mate waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. De opgeëiste persoon is betrokken bij handel in drugs. Zijn rol is die van organisator en cocaïnedealer onder afzonderlijke kopers. Het feit heeft plaatsgevonden in de periode ‘in de dagen voor 13 april 2002 tot de uitgifte van het bevel tot preventieve hechtenis’ te Apricena. Voornoemd bevel is uitgevaardigd op 8 september 2005. Anders dan de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat de beschrijving van de feiten, met vermelding van tijd, plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit, voldoet aan de vereisten van de OLW. De specialiteit is hiermee voldoende beschermd.
Artikel 2, tweede lid onder c. van de OLW vereist slechts dat het EAB bevat ‘de vermelding dat (...) een aanhoudingsbevel (...) bestaat’. Het is dan ook niet noodzakelijk dat het integrale bevel tot voorlopige hechtenis wordt toegezonden.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Italiaanse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op dit feit is bovendien naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Verweer met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden
De raadsman heeft aangevoerd dat de belangen van de opgeëiste persoon ernstig zullen worden geschaad, wanneer de opgeëiste persoon wordt overgeleverd. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat de opgeëiste persoon in Nederland woont, dat hij hier een vrouw en kinderen heeft, die hier zijn ingeschreven en dat zijn vrouw in Amsterdam een restaurant heeft. Evenmin wordt rekening gehouden met de bij de opgeëiste persoon bestaande en gerechtvaardigde vrees voor schending van het specialiteitsbeginsel. De opgeëiste persoon worden maffiakwaliteiten toegedicht en Italië zal hem -ook al wil hij met een schone lei beginnen- niet loslaten.
De officier van justitie heeft verklaard dat het op grond van artikel 35 van de OLW aan de officier van justitie is te beoordelen of de overlevering doorgaan moet vinden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de beoordeling door de rechtbank van de vraag of de overlevering toelaatbaar is, spelen de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden in beginsel geen rol.
. Artikel 35 van de OLW biedt het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om niet over te leveren bij de aanwezigheid van ernstige humanitaire redenen die aan de overlevering in de weg staan.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Italië het specialiteitsbeginsel in dit geval zal schenden. De enkele stelling van de raadsman dat dit wel het geval is, is daartoe onvoldoende.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge presiding the Preliminary Inquiries to the Court of Bari bij het Court of Bari – Office of the Judge presiding the Preliminary Inquiries ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzit¬ter,
mrs. A.C. Enkelaar en A.R.P.J. Davids, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.