RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.009.2007
RK nummer: 07/347
Datum uitspraak: 13 april 2007
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 januari 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 20 oktober 2006 door de justitiële autoriteit, de Advocate General bij the Office of the State Prosecutor General attached tot the Court of Appeal of Bari (Italië). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Italië) op [geboortedatum] 1964,
wonende op het adres [woonplaats]
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting “Nieuwegein” te Nieuwegein,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 februari 2007. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.M.N. Janssen, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Italiaanse taal. De behandeling van het onderzoek is op die zitting voor bepaalde tijd geschorst, teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen de stukken met zijn cliënt te bespreken.
De vordering is voorts behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2007. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.M.N. Janssen, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Italiaanse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
2.1
Aan het EAB ligt een vonnis van het Magistrates’ Court te Larino van 16 oktober 1990 (number 123/90 Register of Judgments, number 145/89 of the General Register) ten grondslag. Uit een schrijven van de General Prosecutor bij het Office of the General Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal of Bari van 13 februari 2007 blijkt dat in hoger beroep het vonnis bij beslissing van het Court of Appeal te Compabasso van 30 april 1992 is bevestigd. Laatstgenoemde beslissing is op 5 mei 1992 onherroepelijk geworden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
2.2
De General Prosecutor’s Office heeft bij beslissing van 18 oktober 2006 in een accumulative provision (number 5304 Register of Executions – number 135/06 Register of Accumulations) bepaald dat de opgeëiste persoon nog een totale gevangenisstraf van 5 jaar, 10 maanden en 14 dagen en 11 maanden arrest moet ondergaan. In de accumulative provision zijn verschillende definitieve veroordelingen tot gevangenisstraf samengevoegd tot voornoemde nog uit te zitten straf.
Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat de accumulative provision mede betrekking heeft op dit EAB, het EAB met parketnummer 13.497.636.2006, RK nummer 07/61 en het EAB met parketnummer 13.497.008.2007, RK nummer 07/346. Wanneer ieder EAB afzonderlijk wordt beschouwd dan blijkt dat voor de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd telkens een gevangenisstraf en geen arrest is opgelegd. Nu verder uit de stukken niet blijkt dat voornoemde 11 maanden arrest betrekking hebben op enig van de hiervoor genoemde EAB’s acht de rechtbank de stukken dienaangaande ongenoegzaam. De rechtbank zal de overlevering betreffende de tenuitvoerlegging van 11 maanden arrest weigeren.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Italiaanse nationaliteit heeft.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 18 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Op dit feit is bovendien naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Verweer met betrekking tot artikel 9 van de OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de stukken een vermoeden voortvloeit dat de executie van de gevangenisstraf naar Italiaans recht is verjaard. Op grond daarvan dient de overlevering te worden geweigerd, althans dient aan de Italiaanse autoriteiten nadere informatie te worden gevraagd.
De officier van justitie heeft verklaard dat uit de brief van de General Prosecutor bij the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Bari van 13 februari 2007
blijkt dat de executie van de straf niet is verjaard.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voorop staat dat de rechtbank op basis van het vertrouwensbeginsel behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel ervan uit dient te gaan dat de executie van het vonnis ten behoeve waarvan de overlevering wordt verzocht niet is verjaard.
Bij brief van 13 februari 2007 heeft de General Prosecutor bij the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Bari het volgende verklaard: ‘As to the lapse of the sentence, it is necessary tot specify that the execution of the sentence inflicted upon Mr. Di Summa through the judgement at the reference was originally suspended, and the said suspension was revoked on 7th July, 2000 through the decision of the Court of Assizes of Appeal of Bari, hence the lapse has not yet expired’. Gelet op deze informatie is voldoende komen vast te staan dat de executie van de gevangenisstraf niet is verjaard. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Verweer met betrekking tot artikel 12 van de OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een verstekvonnis.
Uit de stukken blijkt niet dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op de zitting in de procedure waar het EAB op ziet. Op geen enkele wijze komt naar voren dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de zitting. Ook blijkt niet dat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De overlevering dient dan ook geweigerd te worden.
De officier van justitie heeft verklaard dat er geen sprake is van een verstekvonnis als bedoeld in artikel 12 van de OLW, nu uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon op de zitting in tweede aanleg aanwezig is geweest.
De rechtbank overweegt het volgende.
De weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW is van toepassing indien de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon onvoldoende zijn gewaarborgd. Met betrekking tot de rechtszaak tegen de opgeëiste persoon in Italië heeft de Presidente del Tribunale bij het Tribunale di Larino op 22 februari 2007 een fax aan de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden gezonden. Een medewerker van de Nederlandse ambassade heeft deze fax aan het parket gezonden en daarbij medegedeeld dat de fax het volgende inhoudt: de opgeëiste persoon is in eerste graad op 16 oktober 1990 in absentia veroordeeld. Voor het proces in eerste graad werd de opgeëiste persoon bijgestaan door een toegewezen advocaat die aanwezig was tijdens de behandeling ter terechtzitting. Uit de akten blijkt dat de opgeëiste persoon op de zitting van het proces in appel (tweede graad) op 30 april 1992 aanwezig is geweest evenals zijn gekozen advocaat.
Op de zitting heeft de opgeëiste persoon op vragen van de voorzitter verklaard dat hij zich niets meer van voornoemd proces in Italië kan herinneren.
Hij heeft echter hetgeen in de fax van 22 februari 2007 afkomstig van de president van het Tribunale di Larino is vermeld ook niet weersproken. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel, dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon voldoende zijn gewaarborgd, zodat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW niet aan de orde is.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Verweer met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden
De raadsman heeft aangevoerd dat de belangen van de opgeëiste persoon ernstig zullen worden geschaad, wanneer de opgeëiste persoon wordt overgeleverd. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat de opgeëiste persoon in Nederland woont, dat hij hier een vrouw en kinderen heeft, die hier zijn ingeschreven en dat zijn vrouw in Amsterdam een restaurant heeft. Evenmin wordt rekening gehouden met de bij de opgeëiste persoon bestaande en gerechtvaardigde vrees voor schending van het specialiteitsbeginsel. De opgeëiste persoon worden maffiakwaliteiten toegedicht en Italië hem -ook al wil hij met een schone lei beginnen- niet loslaten.
De officier van justitie heeft verklaard dat het op grond van artikel 35 van de OLW aan de officier van justitie is te beoordelen of de overlevering doorgaan moet vinden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de beoordeling door de rechtbank van de vraag of de overlevering toelaatbaar is, spelen de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden in beginsel geen rol. Artikel 35 van de OLW biedt het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om niet over te leveren bij de aanwezigheid van ernstige humanitaire redenen die aan de overlevering in de weg staan.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Italië het specialiteitsbeginsel in dit geval zal schenden. De enkele stelling van de raadsman dat dit wel het geval is, is daartoe onvoldoende
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7, 9 en 12 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Advocate General bij the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Bari ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, welke straf bij beslissing (accumulative provision) van de General Prosecutor’s Office van 18 oktober 2006 onderdeel is gaan uitmaken van een totale gevangenisstraf van 5 jaar, 10 maanden en 14 dagen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Advocate General bij the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Bari voor zover dit betreft de tenuitvoerlegging van de 11 maanden arrest zoals bepaald in voornoemde accumulative provision, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.