ECLI:NL:RBAMS:2007:BD2811

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.008.2007 - 07/346
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Italiaanse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2007 uitspraak gedaan over de overlevering van een Italiaanse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1964 en thans gedetineerd in Nederland, werd gevraagd om overgeleverd te worden voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 3 jaar en 6 maanden, opgelegd door het Court of Appeal of Bari op 1 oktober 2002. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op openbare zittingen in februari en maart 2007, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.M.N. Janssen, aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon beoordeeld. De raadsman voerde aan dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting in Italië waar het EAB op ziet, en dat hij niet op de hoogte was gesteld van de zitting. De rechtbank oordeelde echter dat de verdedigingsrechten voldoende waren gewaarborgd, aangezien de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was en bijgestaan werd door advocaten van zijn keuze. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was.

Daarnaast werd er verweer gevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, waaronder zijn gezinssituatie in Nederland en de vrees voor schending van het specialiteitsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat deze persoonlijke omstandigheden in beginsel geen rol spelen bij de beoordeling van de overlevering, en dat er geen aanwijzingen waren dat Italië het specialiteitsbeginsel zou schenden. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan voor de vrijheidsstraf van 3 jaar en 6 maanden, maar weigerde de overlevering voor een bijkomende straf van 11 maanden arrest, omdat de stukken hierover onvoldoende waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.008.2007
RK nummer: 07/346
Datum uitspraak: 13 april 2007
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 januari 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 20 oktober 2006 door de justitiële autoriteit, de Advocate General bij the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Bari (Italië). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [woonplaats] (Italië) op [geboortedatum] 1964,
wonende op het adres [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Nieuwegein” te Nieuwegein,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 februari 2007. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.M.N. Janssen, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Italiaanse taal. De behandeling van het onderzoek is op die zitting voor bepaalde tijd geschorst, teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen de stukken met zijn cliënt te bespreken. De vordering is voorts behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2007. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. F.M.N. Janssen, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Italiaanse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
2.1
Aan het EAB ligt het voor ten uitvoerlegging vatbare arrest van het Court of Appeal of Bari van 1 oktober 2002 (number 1709/02, Register of Jugdments, number 1074/02 of the General Register) ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
2.2
De General Prosecutor’s Office heeft bij beslissing van 18 oktober 2006 in een accumulative provision (number 5304 Register of Executions – number 135/06 Register of Accumulations) bepaald dat de opgeëiste persoon nog een totale gevangenisstraf van 5 jaar, 10 maanden en 14 dagen en 11 maanden arrest moet ondergaan. In de accumulative provision zijn verschillende definitieve veroordelingen tot gevangenisstraf samengevoegd tot voornoemde nog uit te zitten straf.
Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat de accumulative provision mede betrekking heeft op dit EAB, het EAB met parketnummer 13.497.636.2006, RK nummer 07/61 en het EAB met parketnummer 13.497.009.2007, RK nummer 07/347. Wanneer ieder EAB afzonderlijk wordt beschouwd dan blijkt dat voor de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd telkens een gevangenisstraf en geen arrest is opgelegd. Nu verder uit de stukken niet blijkt dat voornoemde 11 maanden arrest betrekking hebben op enig van de hiervoor genoemde EAB’s acht de rechtbank de stukken dienaangaande ongenoegzaam. De rechtbank zal de overlevering betreffende de tenuitvoerlegging van 11 maanden arrest weigeren.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Italiaanse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 12 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Racketeering en afpersing.
Op dit feit is bovendien naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Verweer met betrekking tot artikel 12 van de OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een verstekvonnis.
Uit de stukken blijkt niet dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op de zitting in de procedure waar het EAB op ziet. Op geen enkele wijze komt naar voren dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de zitting. Ook blijkt niet dat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De overlevering dient dan ook geweigerd te worden.
De officier van justitie heeft verklaard dat er geen sprake is van een verstekvonnis als bedoeld in artikel 12 van de OLW, nu uit een brief van de General Prosecutor bij the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Bari van 13 februari 2007 blijkt dat de opgeëiste persoon op de zitting in eerste aanleg aanwezig is geweest.
De rechtbank overweegt het volgende.
De weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW is van toepassing indien de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon onvoldoende zijn gewaarborgd. Met betrekking tot de rechtszaak tegen de opgeëiste persoon in Italië heeft de General Prosecutor bij the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Bari op 13 februari 2007 geschreven dat de opgeëiste persoon tijdens de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg voor het Magistrates Court of Lucera op 5 december 2001 aanwezig was en dat hij werd bijgestaan door advocaten van zijn keuze, mr. G. De Perna en mr. E. Censano. Verder staat in die brief dat mr. De Perna hoger beroep heeft aangetekend tegen de beslissing van de rechtbank, dat beide genoemde advocaten aanwezig waren op de zitting van de uitspraak in hoger beroep, dat de opgeëiste persoon , hoewel correct opgeroepen, niet aanwezig was en dat de advocaten van de opgeëiste persoon hoger beroep bij het Supreme Court hebben ingesteld tegen de beslissing in tweede aanleg van het Court of Appeal of Bari van 1 oktober 2002.
Op de zitting heeft de opgeëiste persoon op vragen van de voorzitter verklaard – voor zover hier van belang - , dat hij bij het proces in eerste aanleg aanwezig was, dat hij wist dat zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld en dat hij in tweede aanleg door een advocaat van zijn keuze is vertegenwoordigd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel, dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon voldoende zijn gewaarborgd, zodat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW niet aan de orde is.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Verweer met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden
De raadsman heeft aangevoerd dat de belangen van de opgeëiste persoon ernstig zullen worden geschaad, wanneer de opgeëiste persoon wordt overgeleverd. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat de opgeëiste persoon in Nederland woont, dat hij hier een vrouw en kinderen heeft, die hier zijn ingeschreven en dat zijn vrouw in Amsterdam een restaurant heeft. Evenmin wordt rekening gehouden met de bij de opgeëiste persoon bestaande en gerechtvaardigde vrees voor schending van het specialiteitsbeginsel. De opgeëiste persoon worden maffiakwaliteiten toegedicht en Italië zal hem -ook al wil hij met een schone lei beginnen- niet loslaten.
De officier van justitie heeft verklaard dat het op grond van artikel 35 van de OLW aan de officier van justitie is te beoordelen of de overlevering doorgaan moet vinden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de beoordeling door de rechtbank van de vraag of de overlevering toelaatbaar is, spelen de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden in beginsel geen rol. Artikel 35 van de OLW biedt het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om niet over te leveren bij de aanwezigheid van ernstige humanitaire redenen die aan de overlevering in de weg staan.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Italië het specialiteitsbeginsel in dit geval zal schenden. De enkele stelling van de raadsman dat dit wel het geval is, is daartoe onvoldoende.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Advocate General bij the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Bari ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van 3 jaar en 6 maanden, opgelgd door het Court of Appeal van Bari op 1 oktober 2002, welke straf bij beslissing (accumulative provision) van de General Prosecutor’s Office van 18 oktober 2006 onderdeel is gaan uitmaken van een totale gevangenisstraf van 5 jaar, 10 maanden en 14 dagen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Advocate General bij the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Bari voor zover dit betreft de tenuitvoerlegging van de 11 maanden arrest zoals bepaald in voornoemde accumulative provision, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzit¬ter,
mrs. A.C. Enkelaar en A.R.P.J. Davids, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.