ECLI:NL:RBAMS:2007:BC1692
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag belanghebbendenvergunning voor honoraire consul
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Consulaat van de Republiek Uganda, vertegenwoordigd door een consulaire vertegenwoordiger, en het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Centrum. De eiser, een honoraire consul, had een aanvraag ingediend voor een belanghebbendenvergunning om zijn auto bij het consulaat te kunnen parkeren. De burgemeester en wethouders maakten in hun Uitvoeringsbesluit onderscheid tussen beroeps- en honoraire consuls, waarbij zij stelden dat de functie van een honoraire consul minder omvattend is dan die van een beroepsconsul. De rechtbank oordeelde dat dit onderscheid niet ongerechtvaardigd was, vooral gezien de parkeerdrukte in de Amsterdamse binnenstad.
De eiser voerde aan dat het Uitvoeringsbesluit in strijd was met het Verdrag van Wenen inzake Consulaire betrekkingen, dat alle consulaten en hun hoofden gelijkwaardig behandelt. De rechtbank overwoog echter dat het Verdrag op verschillende plaatsen onderscheid maakt tussen beroeps- en honoraire consuls en dat de burgemeester en wethouders gerechtigd zijn om dit onderscheid te maken in het kader van de schaarse parkeermogelijkheden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor de vergunning, omdat de regels in het Uitvoeringsbesluit niet onredelijk waren en er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.
De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel, aangezien er geen bewijs was dat andere stadsdelen, zoals Oud-Zuid, in strijd met de regels handelden door honoraire consuls wel een vergunning te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor proceskostenvergoeding of griffierechtvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.