ECLI:NL:RBAMS:2007:BC1692

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-5604 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag belanghebbendenvergunning voor honoraire consul

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Consulaat van de Republiek Uganda, vertegenwoordigd door een consulaire vertegenwoordiger, en het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Centrum. De eiser, een honoraire consul, had een aanvraag ingediend voor een belanghebbendenvergunning om zijn auto bij het consulaat te kunnen parkeren. De burgemeester en wethouders maakten in hun Uitvoeringsbesluit onderscheid tussen beroeps- en honoraire consuls, waarbij zij stelden dat de functie van een honoraire consul minder omvattend is dan die van een beroepsconsul. De rechtbank oordeelde dat dit onderscheid niet ongerechtvaardigd was, vooral gezien de parkeerdrukte in de Amsterdamse binnenstad.

De eiser voerde aan dat het Uitvoeringsbesluit in strijd was met het Verdrag van Wenen inzake Consulaire betrekkingen, dat alle consulaten en hun hoofden gelijkwaardig behandelt. De rechtbank overwoog echter dat het Verdrag op verschillende plaatsen onderscheid maakt tussen beroeps- en honoraire consuls en dat de burgemeester en wethouders gerechtigd zijn om dit onderscheid te maken in het kader van de schaarse parkeermogelijkheden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor de vergunning, omdat de regels in het Uitvoeringsbesluit niet onredelijk waren en er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.

De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel, aangezien er geen bewijs was dat andere stadsdelen, zoals Oud-Zuid, in strijd met de regels handelden door honoraire consuls wel een vergunning te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor proceskostenvergoeding of griffierechtvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/5604 GEMWT
tussen:
het Consulaat van de Republiek Uganda, gevestigd te Amsterdam,
eiser,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger Consulaat],
en
het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.S. Buis.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 21 november 2006 een beroepschrift ontvangen, gericht tegen het besluit van verweerder van 17 oktober 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 31 oktober 2007.
2. OVERWEGINGEN
Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een belanghebbendenvergunning ongegrond verklaard. Eiser is honorair consul en wenst zijn auto te parkeren bij het consulaat aan de [adres] te Amsterdam. Verweerder heeft overwogen dat eiser als honorair consul op grond van het Uitvoeringsbesluit niet voor een belanghebbendenvergunning in aanmerking komt. Verweerder ziet geen aanleiding om wegens bijzondere hardheid een uitzondering te maken.
In beroep voert eiser aan dat het Uitvoeringsbesluit een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen honorair- en beroepsconsuls. Op grond van het Verdrag van Wenen inzake Consulaire betrekkingen (hierna: het Verdrag) zijn alle consulaten en de hoofden daarvan gelijkwaardig. Op grond van de préambule van het Verdrag dienen aan de consulaire posten voorrechten en immuniteiten te worden verleend om te verzekeren dat zij doelmatig functioneren. In artikel 28 van het Verdrag is bepaald dat de ontvangende staat alle faciliteiten verleent voor de verrichtingen van de werkzaamheden van de consulaire post. Verder beroept eiser zich op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat het consulaat van Jamaica, dat wordt geleid door een honoraire consul, blijkens artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit wel in aanmerking komt voor een belanghebbendenvergunning. Bovendien blijkt uit de website van het stadsdeel Oud-Zuid dat dat stadsdeel honorair consuls wel een belanghebbendenvergunning verstrekt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Van toepassing is de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2005 (hierna: de Parkeerverordening 2005). Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Parkeerverordening, wordt een belanghebbendenvergunning verleend aan de belanghebbende, vermeld op de in het vierde lid genoemde lijst. Het vierde lid van artikel 20 van de Parkeerverordening bepaalt dat Burgemeester en Wethouders, gehoord de stadsdelen, een lijst samenstellen van - voor zover hier van belang - de houders van motorrijtuigen die belanghebbende zijn in de zin van de Verordening. De in het vierde lid bedoelde lijst is neergelegd in het Uitvoeringsbesluit van 1 februari 2006, opgesteld door de directeur van de dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer, daartoe gemandateerd door Burgemeester en Wethouders.
Artikel 4, onder c, van het Uitvoeringsbesluit bepaalt dat als categorie van houders van motorrijtuigen die als belanghebbende in de zin van artikel 20, vierde lid, van de Parkeerverordening 2005, dienen te worden aangemerkt in Amsterdam gevestigde consuls-generaal, bij het adres van het consul-generaal, met als voorwaarde dat deze geleid wordt door een beroepsconsul (dus geen honoraire consul). Voor reeds bestaande, opgebouwde rechten van honoraire consuls als categorie motorrijtuighouders in de zin van artikel 20 lid 4 van de Parkeerverordening 2005 geldt een uitsterfbeleid.
De rechtbank stelt voorop dat in het kader van de verdeling van schaarse parkeergelegenheid in de Amsterdamse binnenstad er onderscheid gemaakt kan worden tussen diverse functies en personen die in aanmerking kunnen komen voor een belanghebbendenvergunning. De overweging van Burgemeester en Wethouders om onderscheid te maken tussen beroeps- en honoraire consuls met de motivering dat de functie van honoraire consul – kort gezegd – minder omvattend is dan die van een beroepsconsul, acht de rechtbank niet onredelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat het Verdrag op diverse plaatsen onderscheid maakt tussen een beroepsconsul en een honoraire consul. Er zijn verschillende regelingen getroffen ten aanzien van – onder meer – voorrechten, vrijstellingen en immuniteiten. Voorts is niet gebleken dat een belanghebbendenvergunning nodig is voor het doelmatig functioneren van het consulaat in de zin van de préambule van het Verdrag. De rechtbank neemt daarbij de door verweerder aangehaalde alternatieve parkeermogelijkheden in aanmerking. Evenmin blijkt dat een belanghebbendenvergunning een faciliteit is die in het kader van de verrichtingen van de werkzaamheden van de consulaire post door de ontvangende staat wordt verleend op grond van artikel 28 van het Verdrag.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het Verdrag in de weg staat aan het onderscheid dat Burgemeester en Wethouders maakt tussen beroeps- en honorair consuls.
Overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerder hadden moeten bewegen op grond van de hardheidsclausule in artikel 35 van de Parkeerverordening 2005 eiser een belanghebbendenvergunning te verstrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiser op grond van het Uitvoeringsbesluit niet in aanmerking komt voor een belanghebbendenvergunning.
De rechtbank verwerpt het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de positie van de Jamaicaanse consuls niet gelijk is aan die van eiser. De Jamaicaanse consul beschikt geruime tijd over een belanghebbendenvergunning. Op hem is de uitsterfregeling van artikel 4, onder c, van het Uitvoeringsbesluit van toepassing, aldus verweerder.
De rechtbank volgt deze stelling van verweerder en voegt daar aan toe dat ook als de verstrekking van een belanghebbendenvergunning op een vergissing berust, deze vergissing niet tot gevolg heeft dat op grond van het gelijkheidsbeginsel eiser alsnog een belanghebbendenvergunning dient te worden verstrekt.
De rechtbank ziet in de publicatie op de internetsite van het stadsdeel Oud-Zuid geen aanwijzing dat dit stadsdeel aan honoraire consuls wel een belanghebbendenvergunning verstrekt. Mocht blijken dat het stadsdeel Oud-Zuid daartoe wel overgaat, dan is er geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel nu het een ander stadsdeel betreft.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Voor veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2007 door mr. S.J. Riem, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B