RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.325-2007
RK nummer: 07/3399
Datum uitspraak: 27 juli 2007
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juni 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 11 augustus 2005 door de ‘Judge of the District Court’ te Czestochowa (Polen).
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Noord-Holland Noord’,
Huis van Bewaring ‘Zwaag’ te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 juli 2007. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. C.F. van Drumpt, advocaat te Amsterdam, optredend namens haar kantoorgenoot, mr. O.O. van der Lee, eveneens advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt het volgende ten grondslag:
- een vonnis, uitgevaardigd door ‘the Provincial Court’ van Lubliniec (Polen) II Penal Department, gedateerd 20 februari 2001 en
- een sinds 1 februari 2002 voor tenuitvoerlegging vatbaar arrest, uitgevaardigd door het ‘District Court’ van Czestochowa (Polen) VII Penal Appeal Department.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
De rechtbank stelt vast dat uit het EAB blijkt dat bij voornoemd arrest aan de opgeëiste persoon tevens als bijkomende straf de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van tien jaar is opgelegd. Artikel 7, eerste lid, onder b OLW bepaalt dat overlevering slechts kan worden toegestaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. De verzochte overlevering kan dan ook geen betrekking hebben op deze bijkomende straf.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4.1 Feit niet vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De rechtbank dient dan ook na te gaan of het EAB voldoet aan het vereiste als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e van de OLW.
4.2 Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Het feit is zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet.
De opgeëiste persoon heeft ervan afgezien op dit punt verweer te voeren.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan het in het EAB omschreven feit, is de rechtbank niet gebleken.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de overlevering te weigeren, nu de in artikel 12 OLW bedoelde garantie ontbreekt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest op alle zittingen in Polen en niet op de hoogte was van de uitspraak in hoger beroep. De oproeping voor de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep heeft de opgeëiste persoon niet bereikt aangezien hij in Duitsland verbleef, aldus de raadsvrouw.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de vordering aan te houden teneinde bedoelde garantie te vragen aan de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in dit verweer en zal ook het subsidiair gedane verzoek afwijzen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De ratio van artikel 12 OLW is dat de opgeëiste persoon in de gelegenheid moet zijn geweest zijn verdediging te kunnen voeren.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij in eerste aanleg aanwezig is geweest op de zittingen die in Polen aan zijn strafzaak zijn gewijd. Hij heeft zich daarbij laten verdedigen door een Poolse raadsman. De opgeëiste persoon heeft ter zitting voorts bevestigd dat deze raadsman namens de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis. De opgeëiste persoon verbleef inmiddels in Duitsland en is niet verschenen bij de behandeling van zijn zaak door het Poolse Gerechtshof. Hij heeft in dit verband ter zitting verklaard de verdediging aan zijn raadsman te hebben overgelaten. Voorts kan worden vastgesteld dat, nog steeds volgens de door de opgeëiste persoon ter zitting afgelegde verklaring, de oproepingen voor de zittingen zijn gestuurd naar het adres in Polen waar de opgeëiste persoon nog steeds staat ingeschreven en dat hij aan de justitiële instanties had opgegeven.
Tenslotte is van belang dat, op een daartoe strekkende vraag van de parketsecretaris te Amsterdam, de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit een toelichting heeft gegeven op het verloop van de procedure en daarbij is ingegaan op de vraag of de opgeëiste persoon in de gelegenheid is geweest zijn verdediging te voeren, of te laten voeren. Hetgeen in deze toelichting staat vermeld is ter zitting niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken.
Gelet op al hetgeen hiervoor is vastgesteld moet worden geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoende in de gelegenheid is geweest zijn verdediging te kunnen voeren. Daaruit volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de door de raadsvrouw bedoelde garantie te vragen, en dat ook het verzoek tot aanhouding derhalve dient te worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een voor tenuitvoerlegging vatbaar arrest en doet zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet voor.
Nu ten aanzien van het feit, waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 8 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
WIJST AF het verzoek om aanhouding.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de ‘Judge of the District Court’ te Czestochowa (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
VERSTAAT dat de verzochte overlevering niet ziet op de bij voornoemd arrest tevens opgelegde ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van tien jaar.
Aldus gedaan door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzit¬ter,
mrs. J.C. Boeree en W.J. van Bennekom, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juli 2007
De oudste en jongste rechter zijn beiden buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.