Parketnummer: 13/467170-07, 13/021998-04 (TUL) en 15/670939-05 (TUL)
Datum uitspraak: 9 augustus 2007
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
op het adres [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Flevoland”, Huis van Bewaring “Lelystad” te Lelystad.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2007.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzittingen van 8 juni 2007 en 26 juli 2007 is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vorderingen wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1, 2 en 3 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de gebruikte enkelvoudige spiegelconfrontaties met de aangevers [aangever 1] (ten aanzien van het onder 2 telastegelegde) en [aangever 2] (ten aanzien van het onder 3 telastegelegde) als onrechtmatig verkregen bewijs aangemerkt dienen te worden en niet voor het bewijs tegen de verdachte kunnen worden gebruikt. Zij heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de spiegelconfrontaties zijn gehouden in strijd met het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (Stb. 2002, 46) (hierna: het Besluit).
Daarnaast heeft de raadsvrouw – samengevat – gesteld dat er inhoudelijke bezwaren bestaan tegen spiegelconfrontaties. De resultaten zijn als gevolge hiervan onbetrouwbaar en moeten van het bewijs worden uitgesloten.
De rechtbank stelt vast dat de gehouden spiegelconfrontaties niet geheel conform het Besluit hebben plaatsgevonden. Dit maakt de gehouden spiegelconfrontaties echter niet onrechtmatig, maar kan afbreuk doen aan de betrouwbaarheid daarvan.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat in bewijsrechtelijke zin behoedzaam dient te worden omgegaan met de herkenning van een persoon door middel van een enkelvoudige spiegelconfrontatie. Ten aanzien van de herkenning door de aangever [aangever 2] geldt dit temeer nu deze herkenning niet heeft plaatsgevonden in het kader van een enkelvoudige spiegelconfrontatie, maar tijdens een confrontatie met verdachte in het dagverblijf van een politiebureau.
Ten aanzien van de gehouden enkelvoudige spiegelconfrontatie met de aangever [aangever 1] staat vast dat deze plaatsvond op 6 maart 2007, terwijl de verklaring van de aangever [aangever 1] waarin het signalement van verdachte is opgenomen dateert van 7 maart 2007. De rechtbank kan de herkenning door de aangever [aangever 1] niet toetsen aan het door hem opgegeven signalement, nu hij het signalement van verdachte heeft opgegeven nadat de spiegelconfrontatie reeds had plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de gehouden confrontatie in het dagverblijf met aangever [aangever 2] uit de stukken van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht het volgende is komen vast te staan:
- dat aangever [aangever 2] op 24 mei 2007 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de agenten verdachte zijn jas weer hebben laten aantrekken om hem hetzelfde eruit te laten zien, maar dat hij niet meer weet of dat zijn conclusie is of dat het woordelijk zo tegen hem is gezegd, zodat niet kan worden vastgesteld met welk doel de agenten van politie verdachte zijn jas weer hebben laten aantrekken;
- dat uit voornoemde verklaring van aangever [aangever 2] bij de rechter-commissaris blijkt dat verdachte schrok bij de confrontatie en dat dit niet in het proces-verbaal van de herkenning van 6 maart 2007 is opgenomen zodat niet valt uit te sluiten dat de politie verdachte onverhoeds hebben geconfronteerd omdat verdachte nogal lastig was met betrekking tot de spiegelconfrontatie;
- dat volgens het proces-verbaal van de confrontatie één opsporingsambtenaar en de aangever bij de confrontatie aanwezig waren, terwijl de aangever bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er “mensen bij de confrontatie waren en met wie ik het proces-verbaal van bevindingen heb opgemaakt”, zodat niet kan worden vastgesteld wie er bij de confrontatie aanwezig was.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de gehouden spiegelconfrontatie en de confrontatie in het dagverblijf onvoldoende betrouwbaar om als bewijs tegen de verdachte te kunnen dienen.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie - het onder 1, 2 en 3 telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Bij de stukken bevindt zich de op 19 maart 2007 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer13/021998-04, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 juni 2005 van de economische politierechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot twee weken niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorts bevindt zich bij de stukken de op 26 maart 2007 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer15/670939-05, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 april 2006 van de politierechter te Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Nu verdachte van het telastegelegde integraal wordt vrijgesproken zal de rechtbank voornoemde vorderingen afwijzen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen in de zaken met de parketnummers 13/021998-04 en 15/ 670939-05.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en J.T.H. Zimmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.P. Pijls, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 augustus 2007.