ECLI:NL:RBAMS:2007:BB8726

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-1782 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende beslissing op verzoek om schadevergoeding na wegslepen voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat betrekking had op het wegslepen van zijn auto wegens overtreding van een parkeerverbod. Eiser had niet alleen bezwaar gemaakt tegen het wegslepen, maar ook een verzoek om schadevergoeding ingediend voor de kosten en het ongemak die uit het wegslepen voortvloeiden. Verweerder had het bezwaar gegrond verklaard en het besluit tot wegslepen herroepen, maar had het verzoek om schadevergoeding afgewezen voor kosten die onder het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vallen, en had het verzoek voor andere kosten doorgestuurd naar de verzekeraar voor civielrechtelijke afhandeling.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte niet had beslist op het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank stelde vast dat het verzoek om schadevergoeding een zelfstandig verzoek was dat verweerder had moeten behandelen. De doorverwijzing naar de verzekeraar werd niet als een geldige beslissing beschouwd, omdat er geen beslissing was genomen over de schade die niet onder het Bpb viel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het verzoek om schadevergoeding niet was behandeld, en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de gemeente Amsterdam het door eiser betaalde griffierecht van € 141,- diende te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om op verzoeken om schadevergoeding te beslissen en dat een doorverwijzing naar een verzekeraar niet volstaat als er geen beslissing is genomen over de schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/1782 GEMWT
van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. T.M. Tshabangu.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 28 maart 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 14 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 30 oktober 2007.
2. OVERWEGINGEN
Op 5 december 2005 heeft verweerder eisers auto weggesleept wegens overtreding van een parkeerverbod.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en daarbij een verzoek om schadevergoeding ingediend in verband met de kosten en het ongemak die uit het wegslepen voortvloeien. Eiser heeft de gestelde schade nader gespecificeerd en begroot op € 257,80.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder overname van het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar gegrond verklaard en het besluit tot wegslepen herroepen omdat – kort gezegd – eiser de overtreding niet kon worden verweten. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van overbrenging en bewaring, vermeerderd met de wettelijke rente, aan eiser zullen worden vergoed. Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding:
- afgewezen voor zover het verzoek ziet op kosten in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
- doorgezonden aan de verzekeraar van de gemeente voor een civielrechtelijke afhandeling voor zover het verzoek ziet op andere kosten dan die bedoeld in het Bpb.
In beroep, mede ter zitting, heeft eiser het volgende aangevoerd.
Het verzoek om schadevergoeding heeft geen betrekking op kosten in de zin van het Bpb. Verweerder heeft nagelaten om te beslissen op het verzoek om schadevergoeding voor zover dat ziet op andere kosten dan die bedoeld in het Bpb. Eiser verzoekt de rechtbank om uitspraak te doen ten aanzien van de door eiser in de gehele procedure geleden schade.
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat bij het bestreden besluit volledig is beslist op het verzoek om schadevergoeding, welke beslissing inhoudt dat het verzoek wordt afgewezen nu van kosten als bedoeld in het Bpb niet is gebleken. De doorzending van het verzoek aan de verzekeraar moet worden beschouwd als een ‘extra’, aldus verweerder.
De rechtbank kan het betoog van verweerder niet volgen. Het feit dat de hier in geding zijnde kosten niet vallen binnen de reikwijdte van het Bpb betekent niet dat verweerder kan volstaan met een doorverwijzing van het verzoek naar de verzekeraar op die grond. Over de buiten die reikwijdte vallende kosten is dan immers, anders dan verweerder kennelijk meent, nog geen beslissing genomen. Het doorzenden van het verzoek om schadevergoeding aan de verzekeraar merkt de rechtbank dan ook aan als de schriftelijke weigering een besluit te nemen, hetgeen krachtens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als een appellabel onderdeel van het bestreden besluit moet worden aangemerkt.
Het besluit in de zin van artikel 6:2 van de Awb, het weigeren te beslissen, kan niet in rechte standhouden. Daartoe wordt overwogen dat de burger bij het verhalen van als gevolg van onrechtmatig overheidshandelen ontstane schade volgens vaste jurisprudentie de keuze heeft tussen een bestuursrechtelijke en een civielrechtelijke weg. Eiser heeft gekozen voor de bestuursrechtelijke weg, het hier aan de orde zijnde verzoek dient immers te worden aangemerkt als het verzoek tot het nemen van een zelfstandig schadebesluit. Verweerder is gehouden om op dit verzoek te beslissen en kan niet volstaan met doorverwijzing naar de verzekeraar. Eisers keuzevrijheid wordt daardoor immers illusoir.
Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd voor zover daarbij is geweigerd te beslissen op het verzoek om schadevergoeding.
Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende. Onderhavig verzoek tot het nemen van een zelfstandig schadebesluit in verband met schade als gevolg van het besluit tot wegslepen, is gedaan hangende het bezwaar tegen laatstbedoeld besluit. Onder deze omstandigheden heeft verweerder in beginsel de keuze om op het verzoek te beslissen bij het besluit op bezwaar dan wel bij een afzonderlijk – primair – besluit. Nu verweerder in casu bij het besluit op bezwaar heeft geweigerd om op het verzoek te beslissen, bepaalt de rechtbank hierbij om redenen van proceseconomie dat de door verweerder nieuw te nemen beslissing wordt genomen ter vervanging van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit.
Aan eisers verzoek aan de rechtbank om op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, zal de rechtbank, zo volgt uit voorgaande, niet voldoen. Daartoe wordt overwogen dat gebruikmaking van deze bevoegdheid de discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen niet mag doorkruisen en dat toepassing van het artikellid in dit geval, waarin verweerder nog geen beslissing op het verzoek om schadevergoeding heeft genomen, daarom niet in de rede ligt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel dient het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,- aan hem te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd te beslissen op het verzoek om schadevergoeding;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 141,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2007 door mr. drs. M.T. Boerlage, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B