Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
In het geding met reg.nr. AWB 06/3650 WVG
[Eiseres], wonende te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. M.F. Vermaat,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. N. Wohlgemuth Kitslaar.
De rechtbank heeft op 17 juli 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 7 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van de meervoudige kamer van 15 maart 2007.
Eiseres is door een handicap beperkt in haar mobiliteit. Eiseres beschikt voor haar vervoer over een door verweerder verstrekte gesloten buitenwagen. Eiseres ontving van verweerder in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) laatstelijk een vervoerskostenvergoeding van € 724,- voor de periode 1 maart 2005 tot en met 28 februari 2006.
Bij besluit van 8 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Amsterdam, voor zover voor deze zaak van belang, het beleid met betrekking tot de vervoerskostenvergoeding gewijzigd.
Bij (primair) besluit van 8 maart 2006 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor verlenging van de vervoerskostenvergoeding in de vorm van de bruikleenvergoeding nieuwe stijl. De nieuwe vergoeding wordt berekend door 2000 leefkilometers te vermenigvuldigen met de gemiddelde gebruikskosten van een gesloten buitenwagen, zijnde € 0,10 per kilometer. Daarmee komt de vervoerskostenvergoeding op € 200,- op jaarbasis. Eiseres komt tevens in aanmerking voor een afbouwvergoeding. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat er in het geval van eiseres geen aanleiding is om een hogere bruikleenvergoeding toe te kennen.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het bedrag van € 200,- aan bruikleenvergoeding niet in verhouding staat tot de werkelijke kosten van het gebruik van een Canta. Eiseres vindt dat zij op grond van haar bijzondere omstandigheden recht heeft op een hogere vergoeding. Zij is voor elke verplaatsing aangewezen op een Canta en zou daarom in aanmerking moeten komen voor een vergoeding gebaseerd op 3500 leefkilometers. Voorts is in haar Canta een tweede kachel ingebouwd waardoor de auto veel meer benzine gebruikt en de kilometervergoeding van € 0,10 niet toereikend is.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVG draagt het college van burgemeester en wethouders zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten. De gemeenteraad stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe regels vast bij verordening.
In artikel 3 van de WVG is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders verantwoorde voorzieningen aanbiedt. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.
Met de Verordening voorzieningen gehandicapten (hierna: de Verordening) heeft verweerder uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de WVG.
Bij het besluit ‘Nieuwe invulling Wvg vervoer’ van 8 juli 2004 (hierna aangeduid als: het nieuwe beleid) heeft de Amsterdamse gemeenteraad de volledige vervoerskostenvergoeding inkomensonafhankelijk gemaakt en de hoogte afhankelijk gesteld van uitsluitend de meerkosten als gevolg van de handicap. In de toelichting op dit nieuwe beleid is aangegeven dat het begrip ‘meerkosten’ ziet op het feit dat een verplaatsing duurder is als gevolg van een handicap. Als iemand niet kan lopen of fietsen en geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of eigen auto is men afhankelijk van relatief kostbaar vervoer zoals een taxi of hulp van derden. Verder is volgens de toelichting de herijking van (onder meer) de vervoerskostenvergoedingen ingegeven door het feit dat in het kader van het oude beleid sprake was van overlappingen en doublures bij de vervoers(kosten)voorzieningen.
Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de zorgplicht van de gemeente in beginsel niet verder gaat dan dat de gehandicapte in staat wordt gesteld 1500 tot 2000 zogenoemde leefkilometers per jaar te reizen. In Amsterdam was in het oude beleid de hoogte van de volledige vervoerskostenvergoeding gebaseerd op 3500 leefkilometers per jaar.
Er is voor gekozen om 3500 leefkilometers per jaar te handhaven voor de groep van WVG-cliënten (in het nieuwe beleid aangeduid als: groep 1) die niet met het (aanvullend) openbaar vervoer en niet met een eigen vervoermiddel kunnen reizen en voor wie de volledige vervoerskostenvergoeding de enige adequate voorziening is. Voor hen kan de WVG alleen geld bieden, waarbij is aangetekend dat dit als de minst optimale voorziening wordt gezien. Om dit gebrek aan bewegingsvrijheid te compenseren is de hoogte van de vergoeding gerelateerd aan 3500 leefkilometers en derhalve ruimer vastgesteld dan op grond van de jurisprudentiële norm strikt noodzakelijk is. Bij de twee andere groepen – bestaande uit mensen die in het bezit zijn van een eigen vervoermiddel, namelijk een scootmobiel of een eigen auto dan wel bruikleenauto – heeft de gemeenteraad 2000 leefkilometers als uitgangspunt genomen.
De WVG-cliënten met een auto, personenbus of gesloten buitenwagen (in het nieuwe beleid aangeduid als: groep 3) ontvangen een gebruiksvergoeding gebaseerd op 2000 leefkilometers. De hoogte van de kilometervergoeding is daarbij afhankelijk gesteld van het soort vervoermiddel en is gebaseerd op de gemiddelde gebruikskosten. Voor een gesloten buitenwagen is de hoogte vastgesteld op € 0,10 per kilometer. Op jaarbasis is dit een vervoerskostenvergoeding ter hoogte van een bedrag van € 200,-.
Overwegingen met betrekking tot het geschil
In geschil is de vraag of verweerder door toekenning van de onderhavige vervoerskostenvergoeding een verantwoorde voorziening als bedoeld in artikel 3 van de WVG heeft aangeboden en of verweerder in redelijkheid, met inachtneming van een overgangsregeling, de vervoerkostenvergoeding van eiseres met ingang van 1 maart 2006 heeft kunnen verlagen van € 724,- naar € 200,-.
De hiervoor vermelde beleidswijziging houdt in dat voor twee groepen gehandicapten (de groepen 2 en 3) de vervoerskostenvergoedingen voor de toekomst lager worden vastgesteld dan de voorheen aan deze groepen toegekende (volledige) vervoerskostenvergoeding. De rechtbank is van oordeel dat deze beleidswijziging niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist, dan wel onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat gelet op de hierboven aangehaalde jurisprudentiële basis van 2000 leefkilometers vaststaat dat de door verweerder onder het oude beleid gehanteerde norm van 3500 kilometers verder strekt dan verweerders zorgplicht. Het argument van eiseres, dat zij een vervoerskostenvergoeding op basis van 3500 leefkilometers zou behoren te krijgen, treft dan ook geen doel. Gelet op het feit dat eiseres in het bezit is van een gesloten buitenwagen heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, eiseres op goede gronden voor de vervoerskostenvergoeding ingedeeld in groep 3.
Eiseres heeft haar standpunt onderbouwd met de stelling dat zij hogere benzinekosten heeft in verband met de inbouw van een extra kachel in haar Canta. Hierdoor heeft zij hogere kosten dan de gemiddelde gebruikskosten die verweerder tot uitgangspunt heeft genomen.
Het door verweerder gevoerde beleid om de vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een gesloten buitenwagen vast te stellen op € 200,- per jaar acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist, in aanmerking genomen dat € 0,10 per kilomter – naar niet is betwist – kostendekkend is.
Met betrekking tot de extra gebruikskosten als gevolg van de extra kachel overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar de reactie van de firma Waaijenberg, de vaste leverancier van Canta’s voor de gemeente Amsterdam, op de vraagstelling van verweerder over het verbruik van een Canta met een extra benzinekachel. In deze reactie stelt de woordvoerder van Waaijenberg dat het verbruik zeer gering zal toenemen, te weten met niet meer dan maximaal 5 tot 10%. Volgens verweerder is deze toename in het verbruik reeds verdisconteerd in de vergoeding van € 0,10 per kilometer daar deze vergoeding aan de ruime kant is. Gelet op het feit dat eiseres de gestelde extra kosten van benzineverbruik niet nader heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat de vergoeding van € 0,10 ook in het geval van eiseres niet ontoereikend is.
Het geheel overziende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 3 van de WVG gehouden was om een hogere vervoerskostenvergoeding toe te kennen dan € 200,- op jaarbasis.
Gelet op bovenstaande overwegingen kan het bestreden besluit in rechte standhouden. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht en een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank in dit verband geen aanleiding. De rechtbank beslist als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 mei 2007 door mr. F. Hoogendijk, voorzitter, en mrs.B.E. Mildner en C.G. Meeder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Koning-van As, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum:
De griffier,
De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.