Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
in de gedingen met reg.nrs. AWB 06/5033 WW44 en AWB 06/4715 WW44
[eiser1] en [eiser2], beiden wonende te Amsterdam,
[eiser3], gevestigd te Amsterdam,
eisers,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. H. van Mierlo.
Tevens heeft als partij aan deze gedingen deelgenomen:
Heijmans Vastgoed B.V., gevestigd te Almere,
vergunninghouder,
vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman.
De rechtbank heeft beroepschriften ontvangen van eisers gericht tegen het besluit van verweerder van 29 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 22 augustus 2007.
Bij besluit van 9 mei 2006 heeft verweerder aan vergunninghouder vergunning verleend voor het oprichten van een gebouw op de openbare weg Haarlemmerplein tegenover Tussen de Bogen 105-113, met bestemming daarvan tot 91 woningen, commerciële ruimten en 203 parkeerplaatsen. Hiertegen hebben eiser I, mede namens de bewoners van de Willemspoort, en eiser II, mede namens eiser III, tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bewoners van de Willemspoort en eiser III niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft verweerder de bezwaren van eiser I en II ongegrond verklaard en het besluit van 9 mei 2006 gehandhaafd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beroep van eiser II, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiser III, is niet-ontvankelijk, nu eiser II bij dit deel van het bestreden besluit geen belanghebbende is. Het beroepschrift van eiser III is voorts niet binnen de termijn ingediend, zodat het beroep van eiser III niet-ontvankelijk is.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit door verweerder was het bestemmingsplan Haarlemmerplein van toepassing. Het bestreden besluit dient dan ook aan dit bestemmingsplan te worden getoetst. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (21 december 1999, LJN: AA4296, onder andere bevestigd in ABRvS 11 december 2002, LJN: AF1767, te raadplegen via www.rechtspraak.nl), partijen wel bekend, doet het feit dat het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten ten aanzien van dit bestemmingsplan inmiddels, in een door eiser II aangespannen procedure, bij uitspraak van 20 december 2006 is vernietigd (LJN: AZ4811), hier niet aan af.
Over het bestreden besluit
Door eisers zijn grieven geuit ten aanzien van de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit, het niet voldoen aan het bepaalde in (de toelichting op) het bestemmingsplan voor wat betreft aansluiting van het vloerpeil op het maaiveldniveau en de bouw- en goothoogte, alsmede ten aanzien van de (zorgvuldigheid van de) welstandsadvisering.
Ter zitting is door eisers bevestigd dat de grief over de luchtkwaliteit enkel verband houdt met de te realiseren parkeergarage. Volgens eisers is sprake van strijd met het Besluit luchtkwaliteit alsmede met rechtstreeks werkende Europese richtlijnen ten aanzien van luchtkwaliteit. Gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 24 mei 2007 (LJN: BA6266, te raadplegen via www.rechtspraak.nl) is er evenwel geen sprake van een niet tijdige of onjuiste omzetting van de betreffende Europese richtlijnen, zodat daarop geen rechtstreeks beroep kan worden gedaan. Voorts kan op grond van de jurisprudentie het Besluit luchtkwaliteit slechts een rol spelen bij die onderdelen van het bouwplan die in strijd zijn met het bestemmingsplan en waarvoor vrijstelling is verleend (bijv. ABRvS 28 oktober 2005, LJN: AU5387). Nu het bouwplan voor wat betreft de parkeergarage, overigens onbetwist, voldoet aan het bestemmingsplan, slaagt deze grief niet.
Voorts ziet de rechtbank, anders dan verweerder, mede gelet op hetgeen reeds in bezwaar is aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de grief van eisers betreffende het maaiveldniveau hier niet aan de orde zou kunnen komen. Deze grief slaagt evenwel niet, op grond van het volgende. In de toelichting op het bestemmingplan is opgenomen dat het peil van de vloer van de nieuwbouw gelijk dient te zijn aan het maaiveldniveau van het plein. Het maaiveldniveau, zo begrijpt de rechtbank, is het niveau van het aan het bouwwerk grenzende terrein. Het in het bouwplan beoogde vloerpeil van de begane grond ligt op 2,6 meter boven NAP. Dit is hoger dan het huidige maaiveldniveau op het Haarlemmerplein. De rechtbank acht echter voldoende aannemelijk dat bij ingebruikneming van het gebouw, verweerder het maaiveldniveau op het plein aan de Haarlemmerpleinzijde zal hebben opgehoogd tot 2,6 meter boven NAP. Het vloerpeil zal dan gelijk zijn aan het maaiveldniveau.
Over de welstandsadvisering overweegt de rechtbank als volgt. De Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM) heeft een zorgvuldig voorbereid en voldoende draagkrachtig gemotiveerd advies afgegeven. Voorts blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de brief van de secretaris van de CWM aan eiser II, anders dan eisers menen, dat de CWM de beoogde maaiveldaansluiting heeft meegenomen in zijn beoordeling. Nu er geen deskundig tegenadvies is overgelegd, kon verweerder de advisering door de CWM ten grondslag leggen aan het bestreden besluit.
Ten aanzien van de bouw- en goothoogte stelt de rechtbank vast, dat gelet op artikel 2 van de bestemmingsplanvoorschriften verweerder terecht is uitgegaan van het gemiddeld aangrenzend straatpeil, door verweerder vastgesteld op 2,2 meter boven NAP. Voor zover er sprake is van overschrijding van de in het bestemmingsplan bepaalde maximale bouwhoogte, kon door verweerder binnenplanse vrijstelling worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hierbij gemaakte belangenafweging voldoende gemotiveerd.
Ten aanzien van de goothoogte geldt dat voor het gehele gebouw sprake is van een overschrijding van de maximaal toegestane hoogte. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 7, van de bestemmingsplanvoorschriften is de goothoogte de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak. Gelet op deze definitie en die van het begrip ‘bouwhoogte’ is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat het feit dat het hier platte daken betreft zonder goot, niet betekent dat het gebouw geen goothoogte kent. De goothoogte is in dit geval de gevelhoogte. Blijkens de plankaart mag de goothoogte aan de verschillende zijden van het gebouw maximaal respectievelijk 13, 16 en 19 meter bedragen. Aan alle zijden van het gebouw wordt deze hoogte (ruim) overschreden. De ter zitting door de gemachtigde van vergunninghouder geuite stelling, dat gelet op de in artikel 11, eerste lid, van de bestemmingsplanvoorschriften toegelaten overschrijding van maximaal 0,2 meter, hoe dan ook geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan op dit punt, slaagt dan ook niet.
Nu aldus sprake is van strijd met het bestemmingsplan, namelijk door overschrijding van de maximaal toegestane goothoogte, waarvoor geen vrijstelling is verleend, is één van de in artikel 44 van de Woningwet genoemde absolute weigeringsgronden van toepassing. In het bestreden besluit is dan ook om deze reden de bouwvergunning ten onrechte gehandhaafd.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit, met uitzondering van het deel waarin eiser III en de bewoners van de Willemspoort niet-ontvankelijk zijn verklaard, zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers I en II, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank ziet geen aanleiding over te gaan tot een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Wel dient verweerder aan eisers I en II het gestorte griffierecht te vergoeden.
De rechtbank beslist als volgt.
- verklaart het beroep van eiser III niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser II, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijk-verklaring van het bezwaar van eiser III, niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van eisers I en II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin anders is beslist dan dat de bezwaren van eiser III en de bewoners van de Willemspoort niet-ontvankelijk zijn;
- bepaalt dat verweerder in zoverre een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eisers I en II;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eisers I en II het betaalde griffierecht van in totaal € 282,00 (zegge: tweehonderd en tweeëntachtig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 9 oktober 2007 door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs.
H.J. Tijselink en A.E.J.M. Gielen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Dutrieux, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.