ECLI:NL:RBAMS:2007:BB4557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
360180
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschadezaak met post whiplash syndroom en bezwaren tegen deskundigenrapport

In deze letselschadezaak vorderde eiser A, die als hoofdconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen werkte, schadevergoeding van de gedaagde London Verzekeringen N.V. naar aanleiding van een ongeval op 22 januari 1998, waarbij hij van achteren werd aangereden. A leed aan een post whiplash syndroom en stelde dat hij door het ongeval volledig arbeidsongeschikt was geraakt. De rechtbank behandelde de zaak in eerste aanleg, waarbij het tussenvonnis van 18 april 2007 en diverse rapportages van deskundigen, waaronder die van neuroloog C, aan de orde kwamen. De rechtbank oordeelde dat de door C vastgestelde beperkingen geen belemmering vormden voor A om zijn werk als hoofdconducteur te verrichten. A had in de jaren na het ongeval verschillende medische behandelingen ondergaan, maar zijn klachten bleven aanhouden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verlies van verdienvermogen, omdat A in staat was zijn eigen werkzaamheden te verrichten. De vordering van A tot schadevergoeding werd afgewezen, met uitzondering van een gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde extra verhuiskosten en smartengeld. De rechtbank oordeelde dat de rapportage van de arbeidsdeskundige F, die door partijen gezamenlijk was benoemd, als uitgangspunt moest dienen voor de verdere afwikkeling van de schade. De rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding af, met uitzondering van een bedrag van EUR 10.913,16, dat aan A moest worden betaald, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 360180 / HA ZA 07-57
Vonnis van 29 augustus 2007
in de zaak van
A,
wonende te Amstelveen,
eiser,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
advocaat mr. H.M. van Hout,
tegen
de naamloze vennootschap
LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. G.C. Endedijk.
Partijen zullen hierna A en London genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 april 2007
- de akte vermeerdering van eis
- het proces-verbaal van comparitie van 17 augustus 2007 en de daarin genoemde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op 22 januari 1998 werd een door A bestuurde auto van achteren aangereden door een bij de rechtsvoorgangster van London verzekerd motorrijtuig (verder: het ongeval). De rechtsvoorganger van London (verder ook: London) heeft de aansprakelijkheid voor de schade van A erkend. In dat kader heeft London voorschotten en een bedrag aan buitengerechtelijke rechtsbijstand aan A uitgekeerd.
A was ten tijde van het ongeval als hoofdconducteur in dienst van de Nederlandse Spoorwegen (verder: NS). Op 6 januari 1998 is bij hem een cyste (lipoma nuchae) in de nek verwijderd. In verband met het herstel hiervan had A tussen 6 en 22 januari 1998 niet gewerkt. Na het ongeval heeft A zich ziek gemeld op grond van whiplashklachten. Sindsdien heeft A zijn werk als hoofdconducteur nooit meer hervat. Pogingen tot re-integratie van A in het arbeidsproces door de NS in de jaren 1999-2001 waren niet succesvol.
Op 21 januari 1999 is A gezien door B, verzekeringsarts bij GAK Nederland B.V. (verder: GAK). Haar rapport van dezelfde datum bevat onder meer het volgende:
“Onderzoeksaktiviteiten
Verzekerde (de rechtbank begrijpt: A) werd op 21-01-99 opgeroepen voor het spreekuur. (...)
Multifactorieel diagnostisch onderzoek RAC (de rechtbank begrijpt: Rug Advies Centrum) d.d. 14-9-98.
(...)
Anamnese
(...) Op 22-1-98 aangereden van achter met als gevolg een wervelfractuur C7 en whiplash letsel. Zachte kraag tot april 98, vanaf maart 98 fysiotherapie, nu 1 keer per week. Betrokkene (de rechtbank begrijpt: A) heeft in sept. 98 een cognitief gedragsmatige training bij het RAC gedaan, na 3 weken is hij gestopt, omdat hij niet aan de behandeldoelen kon voldoen. Hij zit in een put op dit moment, omdat hij zeer geïnvalideerd is door zijn klachten, er geen verbetering optreedt. Zijn vriendin zat naast hem, heeft ook een acceleratietrauma, de familie moet hand- en spandiensten leveren, daarnaast is er huishoudelijke hulp. Klachten nu: altijd nekpijn, stijve nek, bewegingsbeperking in alle richtingen, kan armen moeilijk heffen, waardoor met moeite aankleden, toenemend hoofdpijn, concentratie 10 min, duizelig, waardoor hij zich onzeker op straat voelt, slaapt slecht ondanks medicatie.
(...)
Lichamelijk Onderzoek:
Er vond geen lichamelijk onderzoek plaats omdat er voldoende duidelijkheid is over de beperkingen.
Psyche:
Bij onderzoek worden geen evidente tekenen van grove psychopathologie gevonden. Verzekerde is matig georiënteerd in tijd plaats en persoon. Er zijn depressieve symptomen. De stemming is mat. Het affect moduleert matig.
Informatie van derden: RAC: Er is sprake van een post whiplash trauma, de chroniciteit van de klachten lijkt vooral onderhouden te worden door verminderde conditie, middels processen van onbewuste gewoontevorming en onbewuste stress spierreactie.
(...)
BESCHOUWING
Algemeen:
Betrokkene is op dit moment onbelastbaar door de gevolgen van een “whiplash”, hij is niet in staat om bewegingen met de nek uit te voeren, betrokkene kan de armen niet heffen, niet tillen, niet buigen of bukken, de concentratie is minimaal, lezen lukt o.a. niet door regelmatig wazig zien.
Belastbaarheid:
Er werd geen belastbaarheidsprofiel opgesteld omdat verzekerde gezien de gezondheidstoestand, op dit moment en over langere tijd gezien, slechts zeer beperkt kan funktioneren: er is namelijk sprake van multipele beperkingen, die werk onmogelijk maken.
Belastbaarheidsprognose:
De verwachting is dat de belastbaarheid op langere termijn nog zal verbeteren.
(...)
KONKLUSIE
Verzekerde is uitgevallen/bekend met nekklachten.
Bij het onderzoek werden afwijkende bevindingen vastgesteld. Deze afwijkende bevindingen zijn een rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek. Hierdoor heeft verzekerde geen benutbare mogelijkheden. (...)”
Het GAK heeft op 18 februari 1999 aan A (met ingang van 5 januari 1999) een WAO-uitkering toegekend, uitgaande van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Dit percentage is tot nog toe onveranderd gebleven, laatstelijk na een ‘papieren’ herkeuring in 2004. A is door de NS in verband met zijn arbeidsongeschiktheid ontslagen per 1 oktober 2002.
In 2000 heeft A de rechtbank verzocht een voorlopig deskundige te benoemen. Nadat partijen het eens werden over de persoon van die deskundige en over de aan deze voor te leggen vragen, heeft de rechtbank de neuroloog C benoemd. Deze rapporteerde op 14 maart 2001 onder meer als volgt:
“Anamnese
(...) Op dit moment, ruim drie jaar na het bovenomschreven ongeval, en ondanks de bovenbeschreven therapie, klaagt hij (de rechtbank begrijpt: A) nog over:
- concentratiezwakte,
- vergeetachtigheid,
- continue pijn in nek en hoofd,
- pijn in de schouders,
- af en toe een migraine aanval,
- vermoeidheid en abnormale vermoeibaarheid
- slecht slapen.
Aanvullende anamnese
(...) Ten tijde van het ongeval was hij werkzaam als hoofdconducteur van de Nederlandse Spoorwegen. Na het ongeval verblijft hij in de WAO tot op heden. Hij is bezig met reïntegratie bij zijn werkgever doch dit verloopt moeizaam.
Voor wat betreft de hobby’s was hij actief met dansen, uit eten gaan, vissen, zwemmen, reizen en autorijden. Al deze hobby’s kan hij niet meer uitvoeren op het niveau dat hij gewend was.
In de ADL-sfeer zijn geen specifieke beperkingen. Wel is het zo dat hij verhuisd is naar een kleinere woning en aldaar moest er veel geklust worden hetgeen hij niet meer kan. Het huis is derhalve nog steeds een puinhoop.
Neurologisch onderzoek
Hogere cerebrale functies: helder bewustzijn, geen overte geheugen- en concentratiestoornissen.
(...)
Specieel onderzoek: Inspectie van de cervicale wervelkolom toont een normale lordose. De functie van de nek is alzijdig onbeperkt, met enige pijnlijkheid in de eindstanden. Er is drukpijn en hypertonie van de paravertebrale cervicale musculatuur, i.h.b. de m. trapezius bdz.
(...)
Samenvatting en conclusie
(...) Tot op heden houdt betrokkene (de rechtbank begrijpt: A) klachten met name bestaande uit continue hoofd- en nekpijn, concentratiezwakte, vergeetachtigheid en vermoeidheid.
Bij gericht neurologisch onderzoek vind ik behoudens hypertonie van de nekmusculatuur en omzichtige nekbewegingen geen bijzonderheden. (...)
Gebaseerd op bovenstaande kom ik tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake is van een status na een cervicaal letsel, d.d. 22-1-1998, met op dit moment klachten en bevindingen passend binnen het kader van een bij het ongeval opgelopen post whiplash syndroom.
(...)
Vraag 2.
a. Waaruit bestaan de restklachten en/of verschijnselen die op medische gronden moeten worden beschouwd als gevolg van door verzoekster (de rechtbank begrijpt: A) overkomen ongeval van 22 januari 1998?
Antwoord: de klachten en bevindingen zoals bovengenoemd kunnen op medische gronden als ongevalsgevolg worden beschouwd.
b. Welke van de klachten en/of verschijnselen bestonden naar uw mening reeds voor het ongeval of zouden op enig moment ook zijn ontstaan als het ongeval verzoekster niet was overkomen?
Antwoord: deze klachten bestonden niet voor het ongeval. De verwijdering van het lipoma nuchae is niet relevant in dit verband.
Vraag 3.
a. Welke beperkingen stelt betrokkene te ondervinden bij activiteiten van het dagelijkse leven, in de vrijetijdsbesteding of bij de beroepsuitoefening (inclusief huishoudelijke arbeid)?
Antwoord: de beperkingen die betrokkene stelt te ondervinden bij activiteiten van het dagelijks leven, vrijetijdsbesteding en bij beroepsuitoefening zijn genoemd in de aanvullende anamnese.
b. Kunnen de door betrokkene aangegeven beperkingen verklaard worden op grond van uw onderzoeksresultaten als gevolg van het ongeval?
Antwoord: de door betrokkene aangegeven beperkingen kunnen slechts gedeeltelijk worden verklaard door de bevindingen bij onderzoek.
c. Zijn er andere – niet door betrokkene aangegeven – beperkingen op uw vakgebied en als gevolg van het ongeval, waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden?
Antwoord: er zijn geen andere beperkingen.
d. Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk omschrijven en zonodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Antwoord: ten gevolge van de gevolgen van bovengenoemd ongeval bestaan er momenteel beperkingen voor zowel de arbeid in het algemeen, de activiteiten van het dagelijks leven in het algemeen, de zelfverzorgingsactiviteiten of huishoudelijke bezigheden, alsook de eventuele hobby’s, recreatie en sportbeoefening. Op grond daarvan is betrokkene minder geschikt voor het verrichten van werkzaamheden waarbij de nek- en schoudergordel worden belast. Daaronder versta ik in zijn geval het meer dan incidenteel tillen van gewichten zwaarder dan 15 kilogram, het verrichten van werkzaamheden waar het uitvoeren van repeterende bewegingen van de halswervelkolom een integrerend deel van uitmaakt, het meer dan incidenteel verrichten van belastende werkzaamheden boven schouderhoogte en het gedurende enkele uren achtereen aannemen van min of meer dezelfde houding met de nek. In hoeverre deze beperkingen leiden tot een vermindering van verdiencapaciteit dient te worden uitgemaakt door een arbeidsdeskundige.
(...)
Vraag 5.
Is er thans sprake van een relatieve of definitieve eindtoestand bereikt. Zo neen, verwacht u nog een verbetering als wel verslechtering ten opzichte van het huidige toestandsbeeld?
Antwoord: Ik acht wat betreft de ongevalsgevolgen op mijn vakgebied een medische eindtoestand bereikt.
Vraag 6.
Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de onderhavige zaak van belang kunnen zijn?
Antwoord: ik heb geen verdere opmerkingen.”
De medisch adviseur van London heeft tot twee maal toe (kritische) aanvullende vragen gesteld aan C. A, eveneens bijgestaan door een medisch adviseur, kon zich volledig in het rapport van C vinden en heeft hem geen aanvullende vragen gesteld.
Op 7 februari 2002 heeft mr. Endedijk naar aanleiding van de rapportages van C over zowel A als diens partner D (die mede aanspraak maakte op vergoeding van (letsel)schade in verband met het ongeval) onder meer het volgende aan mr. Van Hout geschreven:
“Uit het rapport van dr. C volgt dat uw cliënten niet meer dan incidenteel boven schouderhoogte kunnen werken, niet meer dan incidenteel meer dan 15 kilo kunnen tillen en niet meer dan enkele uren achtereen met de nek in dezelfde houding kunnen blijven werken.
Graag verneem ik uw verdere inzichten. Welke schade menen uw cliënten te lijden op grond van deze bevindingen? Gelet op de aard en ernst van de beperkingen is het mijns inziens bepaald nog niet voor de hand liggend dat uw cliënten in arbeidscapaciteit beperkt zijn geraakt.”
In 2003 en 2004 heeft London aan A voorgesteld om aan een arbeidsdeskundige te vragen of er, op basis van de door C beschreven beperkingen, sprake was van gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, en of die arbeidsongeschiktheid dan blijvend of tijdelijk was. Bij brief van 23 september 2004 liet mr. Van Hout namens A weten in te stemmen met een arbeidsdeskundig onderzoek. Partijen hebben vervolgens ook overeenstemming bereikt over de persoon van de te benoemen arbeidsdeskundige (F) en over de aan deze te stellen vragen. Met wederzijds goedvinden is op 31 januari 2005 een aanbiedingsbrief aan F gezonden met onder meer de volgende inhoud:
“Partijen zijn doende om tot vaststelling van de schade te komen. (...)
In verband met het gestelde ongevalsletsel werd op 14 maart 2001 door de neuroloog dr. C te Amsterdam een rapport opgesteld. Een kopie van het rapport treft u hierbij aan.
Partijen verzoeken u om nu een arbeidsdeskundig onderzoek in te stellen. Partijen zijn namelijk met elkaar in debat of er sprake is van (blijvende) arbeidsongeschiktheid die het gevolg is van het mijn cliënte regarderende ongeval. In dit kader verzoeken partijen u de volgende vragen te beantwoorden.
1. Betekenen de functiebeperkingen zoals deze zijn omschreven in de medische rapportages waaronder in het bijzonder het expertiserapport van C, neuroloog, d.d. 14 maart 2001 dat A arbeidsdeskundig gezien beperkingen ondervindt bij het verrichten van loonvormende arbeid, zo mogelijk per periode aangegeven, vanaf de dag van het ongeval tot heden en tot aan het 65e levensjaar?
2. Is A als gevolg van de eventuele beperkingen bij het verrichten van loonvormende arbeid geheel dan wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt te achten als gevolg van het ongeval van 22 januari 1998?
3. Valt in redelijkheid aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid in de toekomst zou afnemen, zo mogelijk per periode aangegeven tot aan het 65e levensjaar?
4. Geven de standpunten van partijen, de medische informatie en/of uw bevindingen in het algemeen nog aanleiding tot opmerkingen die van belang kunnen zijn voor het nemen van de beslissingen in deze zaak?
Graag verneem ik of u de onderzoeksopdracht kunt aanvaarden. Ik verzoek u vriendelijk om mij daarbij te laten weten binnen welke termijn partijen uw rapport kunnen ontvangen. Ik stel het mij daarbij voor dat u partijen eerst een conceptrapport toestuurt, naar aanleiding waarvan partijen opmerkingen kunnen maken en verzoeken kunnen doen.”
In het conceptrapport van F van 22 augustus 2005 staat onder meer het volgende:
“ Uit het gesprek met A bleek dat zijn medische situatie inclusief de door hem gepresenteerde klachten ten opzichte van het onderzoek d.d. 22-02-2001 van Prof. C niet noemenswaardig was veranderd.
(...)
BELASTBAARHEIDSGEGEVENS:
Voor de belastbaarheid ben ik, conform de formulering van uw opdracht, voornamelijk afgegaan op de door Prof. C aangegeven beperkingen (...) In tegenstelling tot de door de verzekeringsarts van UWV aangehouden beperkingen noemt professor C geen cognitieve beperkingen en geeft hij geen arbeidsurenbeperking aan. Ik heb daar dan ook geen rekening mee gehouden bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en ben afgegaan op de door Prof. C aangegeven beperkingen.
(...)
UITWERKING EN OVERWEGINGEN:
(...)
Mate van arbeidsongeschiktheid voor beroep van hoofdconducteur.
Bij de beoordeling van eventuele arbeidsongeschiktheid voor het beroep van hoofdconducteur heb ik de belastbaarheid van betrokkene (de rechtbank begrijpt: A), zoals aangegeven door professor C, afgezet tegen de belastingen in het beroep van hoofdconducteur.
In deze functie hoeft niet meer getild te worden dan 15 kilo, geen belastende werkzaamheden verricht te worden van meer dan incidenteel boven schouderhoogte, niet gedurende enkele uren achtereen dezelfde houding van de nek te worden aangenomen en geen werkzaamheden te worden verricht, waar het uitvoeren van repeterende bewegingen van de halswervelkolom een integrerend deel van uitmaakt.
De belastbaarheid van betrokkene wordt dus niet overschreden door de belasting in zijn werkzaamheden als hoofdconducteur.
Er is dan ook geen arbeidsongeschiktheid voor deze functie.
(...)
BEANTWOORDING VRAAGSTELLING:
(...)
Antwoord vraag 1
Betrokkene zal op grond van de door Prof. C aangegeven belastbaarheid in het algemeen beperkingen ondervinden bij het verrichten van loonvormende arbeid. Dat geldt dan voor die functies, waarbij de belasting in die functies de belastbaarheid van betrokkene overschrijdt.
Aangezien Prof. C spreekt over een medische eindtoestand zal de huidige belastbaarheid van betrokkene in principe blijvend zijn.
(...)
Antwoord vraag 2
Betrokkene zal op grond van zijn ongevalgerelateerde beperkingen voor diverse functies geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. Uit mijn onderzoek is echter gebleken dat hij voor zijn functie ten tijde van het ongeval t.w. hoofdconducteur niet arbeidsongeschikt is. Verder is betrokkene, ondanks zijn beperkingen, nog geschikt voor legio andere passende functies met een praktisch gelijke loonwaarde.
(...)
Antwoord vraag 3
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1. Aangezien er sprake is van een medische eindtoestand ligt het niet in de verwachting dat de arbeidsmogelijkheden van betrokkene in positieve of negatieve zin zullen veranderen.
(...)
Antwoord vraag 4
De door partijen ingenomen standpunten zijn mij niet bekend zodat ik daar geen opmerkingen over kan maken.
Opmerkingen op grond van de medische informatie en mijn bevindingen zijn in mijn rapportage verwerkt.
CONCLUSIE EN ADVIES:
Op grond van mijn onderzoeksbevindingen heb ik vastgesteld dat betrokkene op grond van de door Prof. C aangegeven belastbaarheid niet arbeidsongeschikt is voor zijn beroep van hoofdconducteur en dat hij daarnaast ook nog geschikt is voor diverse functies met een praktisch gelijke loonwaarde als die van hoofdconducteur.”
Naar aanleiding van dit conceptrapport heeft mr. Van Hout op 20 september 2005 aan F geschreven het een grove omissie te vinden dat hij anders dan verzocht uitsluitend was uitgegaan van de rapportage van C en uitsluitend de door C geformuleerde beperkingen als uitgangspunt had gehanteerd. Het had in de lijn der verwachting gelegen dat met name de rapportage van C, ook de overgelegde medische informatie, was voorgelegd aan een medisch adviseur met het verzoek op basis hiervan een belastbaarheidpatroon op te maken. Als dat was gebeurd had die medisch adviseur gezien de discrepantie tussen de door C geduide beperkingen en de door de bedrijfsvereniging geduide beperkingen wellicht nog aanvullend (neuropsychologisch) onderzoek noodzakelijk geacht. Temeer omdat C de klachten van concentratiezwakte, vergeetachtigheid, moeheid en abnormale vermoeibaarheid op medische gronden wel als ongevalgevolg ziet en A mede op deze grond ook 100% arbeidsongeschikt is verklaard. Op grond van het voorgaande achtte mr. Van Hout het gewenst dat F alsnog zijn medisch adviseur inschakelde voor het opmaken van een onafhankelijk belastbaarheidpatroon, aldus nog steeds de brief van 20 september 2005.
In de correspondentie die hierop volgde heeft mr. Endedijk aan F en aan mr. Van Hout laten weten bezwaar te maken tegen het verzoek van laatstgenoemde. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat F dat verzoek moest negeren en zijn eindrapport moest opstellen. E wenste daarentegen dat F zijn werkzaamheden zou staken totdat partijen overeenstemming hadden bereikt omtrent degenen die moesten worden betrokken in het arbeidsdeskundig onderzoek.
F heeft op 12 oktober 2005 op de hiervoor onder 2.10 bedoelde brief gereageerd, met onder meer het volgende:
? “U verwijt mij dat ik niet alle medische stukken aan mijn medisch adviseur heb voorgelegd. Buiten het rapport van prof. C heb ik echter niet de beschikking gekregen over medische rapportages. Ik kon dan ook niet anders dan uitgaan van de door prof. C aangegeven beperkingen.
? Er was voor mij overigens ook geen aanleiding om uit te gaan van de gegevens van de verzekeringsarts, die uw cliënt, blijkens de opmerking in de brief van de arbeidsdeskundige op 24 juli 2000 heeft gezien. Immers, u heeft in overleg met de heer Endedijk een neurologisch expertise geëntameerd, welke expertise op 22 februari 2001 plaatsvond (dus zo’n 7 maanden na het onderzoek door de verzekeringsarts). Uit het neurologische onderzoek blijkt dat er geen sprake is van cognitieve beperkingen en of een beperking ten aanzien van de werktijd.
? Het is niet logisch dat ik, op grond van de vraagstelling (.. in het bijzonder het rapport van prof. C..), het feit dat een onderzoek door een UWV-arts niet te vergelijken is met een neurologische expertise en het feit dat het UWV-onderzoek ook nog eens 7 maanden voor de neurologische expertise plaatsvond, mij tot mijn medisch adviseur zou wenden met de vraag om een belastbaarheidformulier op te stellen. Daar ontbraken zowel de aanleiding als de gegevens voor en verder bood de geformuleerde opdracht daar ook geen ruimte voor. Daarbij komt nog dat de beperkingen door prof. C voldoende waren omschreven om op verantwoorde wijze mijn arbeidsdeskundige onderzoek te verrichten.”
Op 18 oktober 2005 heeft F partijen zijn definitieve rapport gezonden, dat gelijk was aan het conceptrapport.
A heeft in 2006 over de handelwijze van F, kort samengevat, de volgende klachten ingediend bij de Raad van Toezicht van Stichting Register Arbeidsdeskundigen (verder: de Raad):
1. F had niet mogen afgaan op uitsluitend het rapport van C, omdat hierin de psychische beperkingen van A als gevolg van het ongeval niet als beperkingen in de belastbaarheid zijn opgenomen, terwijl deze wel uit eerdere medische rapportages zouden blijken. Hij had deze stukken zelf bij de betreffende medische instanties moeten opvragen.
2. F had niet zelf het rapport van C mogen beoordelen en vertalen naar medische beperkingen, omdat dat voorbehouden is aan een medische deskundige. Hij heeft nagelaten een verzekeringsgeneeskundige in te schakelen en heeft daarmee in strijd met de Gedragsregels onderzoek verricht waarvoor hij de deskundigheid mist.
3. F had zijn onderzoek niet mogen afronden, zolang beide opdrachtgevers geen overeenstemming hadden bereikt over de inhoud van de opdracht. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met de Gedragsregel dat een opdracht terug gegeven moet worden, indien zakelijke of persoonlijke omstandigheden hem verhinderen een objectief onderzoek in te stellen of deze na aanvang te voltooien.
4. F heeft niet aan zijn introductieverplichting voldaan en in het bijzonder niet aan A meegedeeld, dat hij zijn onderzoek uitsluitend zou baseren op het rapport van C.
De Raad heeft alle klachten ongegrond verklaard en daartoe onder meer het volgende overwogen:
“De opdracht is geformuleerd door terzake kundige advocaten en was het resultaat van een tussen hun cliënten gesloten compromis over de afwikkeling van de letselschade.
De opdracht beperkte de bewegingsvrijheid van F in niet geringe mate. Blijkens de bewoordingen van de opdracht moest F op basis van reeds bestaande medische rapportages, en in het bijzonder het rapport C, zijn arbeidsdeskundig onderzoek verrichten. Het meest recente medische rapport, dat van C, was ten tijde van het arbeidsdeskundig onderzoek vier jaren oud, de overige medische stukken vijf tot zeven jaren oud.
F heeft de ontbrekende medische stukken bij partijen opgevraagd doch niet verkregen. Ook ná het uitbrengen van zijn conceptrapport hebben de opdrachtgevers geen aanleiding gezien hem de ontbrekende medische rapportages toe te zenden.
Desgevraagd heeft mr. van Hout de Raad meegedeeld dat zij, ná kennisname van het conceptrapport van F, de hem kennelijk ontbrekende medische rapporten niet wilde toezenden, omdat zij van mening was dat F op grond van de Gedragsregels een verzekeringsgeneeskundige moest inschakelen om een (volledig) beperkingenpatroon op te stellen.
F was globaal van deze medische rapporten op te hoogte, omdat deze in de rapportage van C zijn samengevat.
De medische rapportages zijn tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2007 door klager alsnog aan de Raad ter beschikking gesteld. De Raad constateert dat daarin voor zover voor de beoordeling van het gedrag van F van belang, geen relevante medische informatie voorkomt, die afwijkt van hetgeen C heeft gerapporteerd.
Uitsluitend het rapport C geeft een duidelijk voor een arbeidsdeskundige te hanteren omschrijving van de beperkingen in de belastbaarheid van klager.
In het rapport C worden behalve fysieke ook de psychische klachten van A omschreven. Deze zijn niet in het beperkingenpatroon opgenomen. C geeft in zijn rapport aan, dat niet alle klachten door het door hem verrichte neurologische onderzoek konden worden verklaard.”
In opdracht van A hebben in juli 2007 over hem gerapporteerd: arbeidsdeskundige G; diens medisch adviseur H en neuropsycholoog I. I heeft daarbij (samengevat) geconcludeerd tot neurocognitieve tekorten waarbij A het meest lijkt te worden gehinderd door concentratiestoornissen, vergeetachtigheid en een traagheid van denktempo. De klachten zijn passend binnen een post whiplash syndroom. Sprake lijkt van een cumulatie van chronische pijnsensaties, energieverlies, emotionele reacties en een afname van denkprestaties, aldus H heeft mede op basis van Is bevindingen een belastbaarheidspatroon opgesteld. G heeft mede aan de hand hiervan geconcludeerd dat A geen restcapaciteit heeft om in gangbare arbeid inkomsten te genereren, zodat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid.
Een brief van GGD Amstelland – de Meerlanden van 28 juli 1998 aan A houdt onder meer het volgende in:
“In verband met een vraag van de gemeente, Afd. Woonruimtezaken voor medisch advies inzake een woonurgentie, nodig ik u uit op het spreekuur van J.”
Een brief van de gemeente Amstelveen van 20 oktober 1998 aan A houdt onder meer het volgende in:
“Hierbij delen wij u mee dat wij, gelet op het advies van de huisvestingscommissie, besloten hebben aan uw woningaanvraag een medisch urgentie I toe te kennen. Deze urgentie heeft betrekking op de toewijzing van 3- of 4-kamerflat met lift maximaal tweede verdieping (...).”
Het geschil
A vordert in verband met zijn schade als gevolg van het ongeval na vermeerdering van eis - samengevat - veroordeling van London tot betaling van EUR 197.963,99, vermeerderd met rente en kosten, verminderd met de reeds verstrekte voorschotten en buitengerechtelijke kosten, tot een totaal van EUR 26.361,83.
Deze vordering is als volgt opgebouwd:
Verlies van verdienvermogen EUR 135.689,00
Verlies van carrièrekansen EUR 20.000,00
Smartengeld EUR 7.000,00
Extra verhuiskosten EUR 1.431,75
Reiskosten en diverse kleine kosten EUR 3.862,60
Kosten buiten rechte EUR 23.176,27
Kosten ter berekening van verlies verdienvermogen EUR 2.195,55
Kosten van de hiervoor onder 2.16 bedoelde rapporten EUR 4.608,82
London voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Verlies van verdienvermogen
A stelt dat hij als gevolg van het ongeval een post whiplash syndroom heeft opgelopen, zoals blijkt uit de hiervoor onder 2.3 en 2.5 bedoelde rapportages. In verband daarmee is hij in het kader van de WAO voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt bevonden. Ook arbeidsdeskundige G (hiervoor onder 2.16) concludeert tot volledige arbeidsongeschiktheid. Uitgaande van die volledige arbeidsongeschiktheid volgt vervolgens uit berekeningen van het Nederlands Rekencentrum Letselschade (verder: NRL) het thans gevorderde bedrag, aldus A.
London betwist niet dat op basis van de rapportage van C moet worden uitgegaan van het bestaan van een post whiplash syndroom bij A. Echter, de door C vastgestelde beperkingen vormen geen belemmering voor A om zijn eigen werk als hoofdconducteur te verrichten, zoals blijkt uit het rapport van F (hiervoor onder 2.9). C heeft naar aanleiding van de door A gemelde klachten kennelijk geen aanleiding gezien om een neuropsycholoog in te schakelen ten behoeve van zijn rapportage. Zijn rapport gaf voor London ook geen aanleiding om nadere medische rapportage te wensen, en ook A heeft nooit (vóór het conceptrapport van F) gesteld nog andere beperkingen te hebben dan de door C geconstateerde. Integendeel: partijen hebben in onderling overleg besloten F arbeidskundig te laten rapporteren en hem daarbij in het bijzonder de rapportage van C tot uitgangspunt te doen nemen. Als bij partijen nog onduidelijkheid had bestaan over de medische aspecten, zou nog niet tot arbeidskundige rapportage zijn overgegaan. Kortom, bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een verlies van verdienvermogen, moet in beginsel het rapport van F tot uitgangspunt worden genomen. De andersluidende rapportage van G is eenzijdig uitgebracht, en de inhoud daarvan wordt door London betwist. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voor de WAO vindt plaats binnen een ander toetsingskader en is daarom niet van belang voor de afwikkeling van de ongevalschade. Gelet op het rapport van F is het verlies van verdienvermogen nihil, aldus nog steeds London.
A weerspreekt dat het rapport van F tot uitgangspunt moet worden genomen. F heeft immers zijn werk niet goed gedaan, aangezien de opdracht aan hem impliciet inhield dat hij zijn medisch adviseur moest inschakelen en hij dat toch niet heeft gedaan. Bovendien had F zich uitsluitend gebaseerd op het rapport van C, en heeft hij de overige medische rapporten en overige Arbo- en verzekeringsgeneeskundige rapportages niet betrokken in de beoordeling. Nu F vervolgens de verzoeken van A naar aanleiding van het conceptrapport heeft genegeerd en overeenkomstig het verzoek van London gewoon zijn definitieve rapport heeft uitgebracht, moet het rapport van F als een eenzijdig door London ingebracht rapport worden beschouwd, dat bovendien niet voldoet aan de vereisten van deskundigheid en zorgvuldigheid, aldus A.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Voorop staat dat in gevallen van letselschade, waarin partijen gezamenlijk hebben besloten tot de opdracht aan een bepaalde deskundige om eveneens gezamenlijk vastgestelde vragen te beantwoorden, teneinde te kunnen komen tot afwikkeling van de schade, de rapportage van die deskundige vervolgens ook daadwerkelijk uitgangspunt moet zijn bij de verdere afwikkeling. Een andere opvatting zou de bestaande – wenselijke – praktijk, waarin het overgrote deel van de letselschade-zaken buiten rechte worden afgewikkeld, ook ernstig bemoeilijken. Er zullen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de (wijze van totstandkoming van de) rapportage moeten bestaan, wil de rechter aan wie de vraag naar het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade uiteindelijk wordt voorgelegd, besluiten dat hij de betreffende rapportage naast zich neerlegt.
In deze zaak zijn partijen in onderling overleg gekomen tot de benoeming van en de vraagstelling aan F. F heeft partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op zijn conceptrapport, en heeft op zijn beurt op de bezwaren van A daartegen gereageerd (zie hiervoor onder 2.12). Dat hij vervolgens, anders dan A wenste, zijn eindrapport heeft uitgebracht en dit niet naar aanleiding van de geuite bezwaren heeft aangepast ten opzichte van het conceptrapport, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat thans sprake is van een eenzijdig door London ingebracht rapport. Behoudens zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen Fs rapport, zal dit rapport dan ook tot uitgangspunt moeten dienen.
Bij de beoordeling van de bezwaren van A tegen het rapport van F, acht de rechtbank het volgende van belang. Zij kan A allereerst niet volgen in diens standpunt, dat de opdracht aan F impliciet inhield dat hij zijn medisch adviseur moest inschakelen. Dat standpunt vindt immers geen steun in de tekst van de opdrachtbrief, noch in de overige omstandigheden van het geval. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat als onweersproken is komen vast te staan dat A voorafgaande aan de benoeming van F nooit aan London heeft laten blijken dat zijns inziens meer beperkingen bestonden dan de door C bevestigde beperkingen. Dat had naar het oordeel van de rechtbank in de bijna vier jaar tijd die gelegen zijn tussen het rapport van C en de benoeming van F wel op de weg van A gelegen, op zijn minst in de vorm van nadere vragen aan C, dan wel naar aanleiding van de hiervoor onder 2.7 bedoelde brief van mr. Endedijk, dan wel naar aanleiding van het voorstel van London om tot benoeming van een arbeidsdeskundige over te gaan.
Voorts is het zo dat de bezwaren van A tegen de wijze van rapporteren door F ook reeds zijn voorgelegd aan de Raad. De Raad heeft deze bezwaren alle ongegrond verklaard (zie hiervoor onder 2.14 en 2.15). Nu de rechtbank de uitspraak van de Raad overtuigend acht, is de vraag of er feiten of omstandigheden zijn die de rechtbank niettemin tot een ander oordeel over Fs rapport zouden moeten brengen. In dat verband acht de rechtbank de omstandigheid dat A in het kader van de WAO volledig arbeidsongeschikt wordt geacht in elk geval onvoldoende, nu voor de WAO een ander toetsingskader geldt. Evenmin kan aan het rapport van G doorslaggevende betekenis worden toegekend, nu dit geen onafhankelijk opgemaakt rapport betreft. Andere feiten of omstandigheden die zouden leiden tot de conclusie dat de rapportage op ondeskundige of onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen zijn niet door A gesteld en evenmin anderszins gebleken. Gelet op dit een en ander acht de rechtbank A’ bezwaren niet voldoende zwaarwegend en steekhoudend om Fs rapport terzijde te leggen.
Uitgaande van de rapportages van C en van F is er geen sprake van een verlies van verdienvermogen, aangezien niet aannemelijk is geworden dat A ten gevolge van het hem overkomen ongeval niet in staat is tot het verrichten van zijn eigen werkzaamheden als hoofdconducteur. Op dit punt zal de vordering dan ook worden afgewezen.
Verlies van carrièrekansen
A stelt dat hij zonder het ongeval tot zijn vijfenzestigste levensjaar zou zijn blijven werken, en dat hij de kwaliteiten en ambities had om in die zeventien jaar binnen de NS carrière te maken. London betwist dat.
De rechtbank heeft hiervoor onder 4.8 op basis van het rapport van F geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat A door het ongeval ongeschikt is geraakt voor zijn eigen werk. Tegen die achtergrond bezien is door A onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat hij niettemin als gevolg van het ongeval carrièrekansen heeft gemist. Ook op dit punt zal de vordering dan ook worden afgewezen.
Smartengeld
A baseert het gevorderde smartengeld op grond van het volgende. Hij heeft langdurige medische behandelingen en therapieën ondergaan maar dat heeft niet tot vermindering van zijn klachten geleid. Ondanks al zijn inspanningen om te re-integreren bij de NS is dit niet gelukt, zodat hij genoodzaakt is om de hele dag thuis te zitten. Daarbij wordt hij dagelijks geconfronteerd wordt met klachten en beperkingen die door het ongeval zijn ontstaan. Ook vrijwilligerswerk is niet haalbaar, omdat hij nooit tevoren kan zeggen hoe hij zich de volgende dag zal voelen. Hij is vrienden en kennissen en de sociale contacten met collega’s kwijtgeraakt. Zijn hobby’s (fietsen, ballroomdansen) heeft hij moeten opgeven. C heeft een functionele invaliditeit van 4% vastgesteld. Mede gelet op min of meer vergelijkbare zaken in de ANWB Smartengeldgids is een vergoeding van EUR 7.000,00 op zijn plaats.
London betwist het gevorderde smartengeld voor zover dit de EUR 2.500,00 te boven gaat, en wijst er daartoe op dat van arbeidsongeschiktheid geen sprake is.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat A als gevolg van het ongeval lijdt aan een post-whiplash syndroom met algemene blijvende functionele invaliditeit van 4 %, dat hij beperkt is in de uitoefening van zijn sport- en hobbyactiviteiten en dat sprake is van een verminderde levensvreugde. Deze immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking. Bij het bepalen van de hoogte daarvan moet wel in acht worden genomen dat de rechtbank, anders dan A, het niet aannemelijk acht dat hij door het ongeval niet in staat is om zijn werk als hoofdconducteur te verrichten. Gelet hierop acht de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade van EUR 5.000,00 passend en geboden.
Extra verhuiskosten
A stelt dat zijn verhuizing in 1999 noodzakelijk was, omdat hij als gevolg van het ongeval niet meer in staat was om zijn eengezinswoning zelf bij te houden en het te zwaar voor hem was om regelmatig de trappen op en af te moeten lopen. Hij verwijst in dit verband naar de hiervoor onder 2.18 bedoelde brief van de gemeente Amstelveen. In verband met deze verhuizing heeft A kosten voor extra hulp moeten maken, die hij zonder het ongeval niet nodig zou hebben gehad.
London voert verweer met het argument dat genoemde brief niet relevant is, gelet op de datum ervan. Het is niet duidelijk of de urgentie betrekking heeft op de klachten van A zelf of op die van zijn partner, en ook wordt niet duidelijk in hoeverre een correlatie bestaat tussen een beslissing van de gemeente om A een andere woning aan te bieden en de ongevalgerelateerde beperkingen, zoals die volgen uit de rapportage van C; aldus nog steeds London.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Gelet op de hiervoor onder 2.17 en 2.18 bedoelde brieven moet ervan uit worden gegaan dat de medische urgentie door de gemeente aan A is verstrekt in verband met diens gezondheidsklachten. Niet is gebleken van gezondheidsklachten van A voorafgaande aan het ongeval, die tot een dergelijke urgentie aanleiding konden zijn. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de betreffende gezondheidsklachten hun oorsprong vonden in het ongeval. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gevorderde extra verhuiskosten, waartegen London voor het overige geen verweer voert, toewijsbaar zijn.
Reiskosten en diverse kleine kosten
A stelt extra reis-, telefoon- en overige kleine kosten te hebben moeten maken in verband met bezoeken aan artsen, therapeuten en zijn advocaat. Bovendien was hij gewend om met de fiets zijn kennissen en familie te bezoeken, maar als gevolg van het ongeval is hij daarvoor nu aangewezen op bus of auto.
London voert verweer voor zover de vordering de EUR 1.000,00 te boven gaat, stellende dat de opgevoerde kosten ook zonder ongeval zouden zijn gemaakt: ook zonder ongeval zou immers familiebezoek zijn afgelegd en zouden er reiskosten zijn gemaakt om kennissen te bezoeken, porto- en telefoonkosten zijn gemaakt en uitgaven zijn gedaan voor broodjes en koffie.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze betwisting, in het licht van de stellingen van A, onvoldoende gemotiveerd, zodat zij wordt gepasseerd. Het gevorderde bedrag van EUR 3.862,60 is daarom toewijsbaar.
Kosten buiten rechte
Deze post betreft de declaraties van mr. van Hout voor werkzaamheden buiten rechte. London betwist niet dat het redelijk was dat A een belangenbehartiger inschakelde, maar acht de omvang van de nu gevorderde kosten niet meer redelijk. Immers is de zaak nogal traag verlopen en heeft deze ook lange perioden stilgelegen. Bovendien staan de kosten niet in redelijke verhouding tot de hoofdsom. Het door London reeds betaalde bedrag aan buitengerechtelijke kosten moet daarom als afdoende worden beschouwd.
A heeft hierop gereageerd met de stelling dat ook aan London kan worden verweten dat de zaak zo lang heeft geduurd, aangezien reacties van de zijde van London meermalen uitbleven ondanks rappellen. Hij acht voorts de gevorderde kosten redelijk, los van de uitkomst van het geding.
De rechtbank overweegt het volgende. Het is op zichzelf bijzonder spijtig, met name voor A, dat partijen er in negen jaar tijd niet in zijn geslaagd om de gevolgen van het ongeval buitengerechtelijk af te wikkelen. In het midden kan echter blijven in welke mate het trage verloop van de zaak aan A valt toe te rekenen, reeds omdat London onvoldoende concreet heeft gemaakt welk deel van de thans gevorderde kosten door die vertraging zou zijn veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet van belang dat de buitengerechtelijke kosten aanzienlijk zijn in verhouding tot de uiteindelijk toewijsbare hoofdsom. Gelet op de door A ervaren – en in het kader van de WAO erkende – arbeidsongeschiktheid zijn deze kosten immers niet onredelijk gemaakt.
Kosten ter berekening van verlies verdienvermogen
Deze post betreft de werkzaamheden van het NRL. A stelt het NRL berekeningen te hebben laten maken om een reële inschatting te kunnen maken van de hoogte van de schade en van de financiële consequenties van zijn ontslag bij de NS voor de toekomst.
London voert verweer. De NRL-berekeningen zijn gemaakt zonder dat ook maar op enige wijze duidelijk was of er als gevolg van de door C vastgestelde beperkingen sprake was van ongevalgerelateerde arbeidsongeschiktheid.
Dit verweer faalt. Hoewel aan London kan worden toegegeven dat het meer voor de hand zou hebben gelegen om de NRL-berekeningen te laten volgen op arbeidskundige rapportage in plaats van andersom, maakt dat de gevorderde kosten nog niet onredelijk.
Gelet op de in het kader van de WAO vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid van A en op diens op arbeidsongeschiktheid gegronde ontslag door de NS, was immers redelijkerwijs voorstelbaar dat inzicht in het verlies van verdienvermogen bij volledige arbeidsongeschiktheid kon dienen tot verkrijging van voldoening buiten rechte. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat London wel heeft gesteld reeds in november 2002 te hebben vernomen dat A een berekening van het NRL verwachtte, maar dat niet is gesteld of gebleken dat London naar aanleiding daarvan heeft geprotesteerd of heeft aangekondigd voortijdig veroorzaakte NRL-rekeningen niet te zullen vergoeden. Het op dit punt gevorderde, waartegen overigens geen verweer is gevoerd, is dan ook toewijsbaar.
Kosten van de hiervoor onder 2.16 bedoelde rapporten
Naar A stelt zijn ook dit kosten die vallen onder het bereik van artikel 6:96 lid 2 BW en dus voor vergoeding in aanmerking komen.
London betwist dat, nu de rapporten zijn uitgebracht zonder dat London daarin is gekend en de kosten daarvan bovendien de instructie van de zaak in rechte betreffen.
Naar het oordeel van de rechtbank verplichtte geen rechtsregel A om London vooraf te informeren over de voorgenomen rapportage. Voorts is de rechtbank van oordeel dat bedoelde rapporten redelijkerwijs hadden kunnen bijdragen aan een afdoening van de zaak buiten rechte, hoewel de onderhavige procedure reeds was aangevangen. Daarbij is mede van belang dat in het tussenvonnis is benadrukt dat ter comparitie de aanknopingspunten voor een minnelijke regeling aan de orde zouden komen. De gevorderde kosten zijn dan ook toewijsbaar.
Voorschotten
Partijen verschillen van mening over de omvang van de door London in deze zaak betaalde voorschotten. A stelt in zijn dagvaarding dat deze ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten EUR 12.504,70 belopen en dat de overige voorschotten totaal EUR 8.857,13 bedragen. Ter comparitie heeft hij medegedeeld dat bij nader inzien is gebleken dat de totaal betaalde overige voorschotten EUR 5.000,00 meer (dus EUR 13.857,13) bedragen. London betwist het door A gestelde, en stelt in de conclusie van antwoord dat zij totaal EUR 38.801,65 aan voorschotten heeft betaald, waarvan EUR 15.801,65 betrekking heeft op buitengerechtelijke kosten.
De rechtbank heeft mr. Endedijk schriftelijk verzocht om voorafgaand aan de comparitie een overzicht en onderbouwing van de betaalde voorschotten en de titel ervan toe te zenden. Mr. Endedijk heeft in reactie hierop verwezen naar het gestelde in de conclusie van antwoord en voorts laten weten geen nadere onderbouwing daarvan te kunnen geven. Ter comparitie heeft hij dit standpunt aldus gerelativeerd, dat hij natuurlijk een uitdraai van het computerscherm van de betalingsadministratie had kunnen overleggen.
Nu London heeft nagelaten (ook desgevraagd) om haar standpunt ten aanzien van de betaalde voorschotten van een onderbouwing te voorzien, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de door A gestelde bedragen, zoals gewijzigd ter comparitie.
Al het voorgaande leidt ertoe dat toewijsbaar is:
Smartengeld EUR 5.000,00
Extra verhuiskosten EUR 1.431,75
Reiskosten en diverse kleine kosten EUR 3.862,60
Kosten buiten rechte EUR 23.176,27
Kosten ter berekening van verlies verdienvermogen EUR 2.195,55
Kosten van de hiervoor onder 2.16 bedoelde rapporten EUR 4.608,82 +
Subtotaal EUR 37.274,99
Voorschotten EUR 26.361,83 -/-
Totaal EUR 10.913,16
Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat deze toewijsbaar is.
Aangezien partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt London om aan A te betalen een bedrag van EUR 10.913,16 (tienduizend negenhonderdendertien euro zestien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW, telkens vanaf de dag dat enig onderdeel van de schade is geleden over het nog niet betaalde deel daarvan tot aan de dag van volledige betaling,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Wijngaart, mr. C. Uriot en mr. C.N. Dalebout en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2007.?