ECLI:NL:RBAMS:2007:BB2690

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.255.2007
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering naar Spanje wegens ongenoegzaamheid van de stukken en gebrek aan toepasselijke wetsartikelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2007 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Spanje. De officier van justitie had gevorderd dat de overlevering zou worden geweigerd op basis van ongenoegzaamheid van de stukken. De Spaanse autoriteiten hadden weliswaar een garantie gegeven dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou mogen ondergaan, maar deze garantie was niet aangevuld met de noodzakelijke informatie over de omzetting van de straf volgens de Nederlandse wetgeving. Bovendien was er geen bewijs dat de verweten handelingen van de opgeëiste persoon op het moment van het feit strafbaar waren in Spanje.

De rechtbank oordeelde dat het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) niet de benodigde wetsartikelen bevatte die de basis vormden voor de vervolging van de opgeëiste persoon. Het EAB verwees naar artikel 225 bis van de Spaanse strafwet, maar de rechtbank stelde vast dat dit artikel pas in werking was getreden in december 2002, terwijl de verweten feiten zich in augustus 1998 hadden voorgedaan. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat niet was aangetoond dat de handelingen van de opgeëiste persoon op dat moment strafbaar waren.

Daarnaast werd opgemerkt dat de opgeëiste persoon de kinderen altijd had opgevoed en dat er geen sprake was van ontvoering, aangezien de moeder van de kinderen op de hoogte was van de verhuizingen. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet alleen op basis van de ongenoegzaamheid van de stukken moest worden geweigerd, maar ook omdat de opgeëiste persoon niet kon worden vervolgd voor een feit dat niet strafbaar was op het moment van de handeling. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering te weigeren en het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.255.2007
RK nummer: 07/2814
Datum uitspraak: 6 juli 2007
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 mei 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 7 mei 2007 door de Magistrate Judge of the Instruction Court number 4 te Torremolinos (Malaga), Spanje. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1935
wonende op het [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 juli 2007. Daarbij zijn de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M.C.J. Teurlings, advocaat te Amsterdam gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een warrant van de rechtbank te Torremolinos van 14 mei 2006 ten grondslag, welke warrant is bekrachtigd door de warrant van het Audiencia Provincial te Malaga van 18 december 2006.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Spanje strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt geweigerd wegens ongenoegzaamheid van de stukken. De Spaanse autoriteiten hebben weliswaar de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon, indien hij in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, deze straf in Nederland zal mogen ondergaan, maar zij hebben deze toezegging -ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe van het IRC- niet aangevuld met de garantie dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
Voorts hebben de Spaanse justitiële autoriteiten, ondanks herhaaldelijke verzoeken van het parket, de toepasselijke wetsbepaling, artikel 225 bis van de Spaanse strafwet, niet nagezonden.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft daags voor de zitting stukken ingezonden, waaronder de tekst van artikel 225 bis van de Spaanse strafwet. Uit deze stukken blijkt dat het in het EAB genoemde artikel 225 bis pas in december 2002 in werking is getreden.
Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat, indien de Spaanse justitiële autoriteiten een overleveringsverzoek doen, erop vertrouwd dient te worden dat er een onderliggend geldig wetsartikel aan ten grondslag ligt. De door de raadsman geleverde informatie is doorgezonden aan de Spaanse justitiële autoriteiten. Zij hebben vooralsnog niet gereageerd op deze informatie. Subsidiair is de officier van justitie van oordeel dat de overlevering moet worden geweigerd omdat niet is komen vast te staan dat de aan de opgeëiste persoon verweten handelingen strafbaar waren op de datum waarin hij deze zou hebben begaan. Nu de rechtbank overlegging van de toepasselijke wetsartikelen vraagt en hieraan niet is voldaan dient de overlevering ook op grond hiervan te worden geweigerd.
5. Standpunt van de raadsman van de opgeëiste persoon.
De overlevering dient te worden geweigerd nu de opgeëiste persoon kan aantonen dat hij onschuldig is aan het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Er is geen sprake van ontvoering, want er is geen wederrechtelijke vrijheidsberoving. De kinderen zijn altijd opgevoed door de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon en de moeder van de kinderen zijn nooit gehuwd geweest. De moeder was vanwege psychische problemen niet in staat voor de kinderen te zorgen. De opgeëiste persoon heeft de kinderen vanuit Spanje meegenomen naar Nederland, vervolgens naar Monaco en sinds 5 jaar woont hij met de kinderen op de Bahama’s. De moeder van de kinderen is van die verhuizingen altijd in kennis gesteld. Sinds 2002 oefent de opgeëiste persoon het wettig gezag over de kinderen alleen uit. De moeder was aanwezig bij de zitting bij de rechter in Monaco waarbij over het wettig gezag van de kinderen is beslist.
Het is de raadsman voorts gebleken dat er ten tijde van de aangifte van de moeder in 1998 geen strafbepaling bestond die betrekking had op ontvoering van een minderjarige door een ouder. Het artikel 225 bis van de Spaanse strafwet waarop de Spaanse autoriteiten zich beroepen is pas eind 2002 in werking getreden.
De raadsman wijst ook op het ontbreken van een garantie dat een eventuele straf na overlevering en teruglevering kan worden omgezet naar Nederlandse maatstaven.
Indien de rechtbank geen reden aanwezig acht om de overlevering op voornoemde gronden te weigeren, zou de overlevering geweigerd moeten worden op grond van artikel 11 van de OLW, nu er naar het oordeel van de raadsman sprake is van strijd met artikelen 3 en 8 van het EVRM.
6. Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de terugkeergarantie:
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit zowel de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde terugkeergarantie, als de op de voet van HR 31 maart 1995, NJ 1996, 382 vereiste omzetgarantie geeft.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 12 juni 2007 de volgende garantie gegeven:
“Concerning if, should a conviction be the judgment in Spain, it might be served abroad, specifically in the Netherlands”
Naar het oordeel van de rechtbank is de gegeven garantie onvoldoende, nu daaruit niet blijkt dat een in Spanje aan de opgeëiste persoon opgelegde straf in Nederland met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet, zodat de overlevering reeds om die reden dient te worden geweigerd.
Ten aanzien van de genoegzaamheid der stukken:
Uit het EAB blijkt, dat de vervolging in Spanje is gebaseerd op overtreding van artikel 225bis van de Spaanse strafwet. De rechtbank dient er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit te gaan dat de overlevering van de opgeëiste persoon gevraagd wordt ter vervolging voor een feit dat, ten tijde van het plegen daarvan in augustus 1998, bij wet strafbaar gesteld was. De raadsman heeft stukken aangeleverd, waaruit echter blijkt dat voornoemd artikel 225bis van de Spaanse Strafwet pas in december 2002 in werking is getreden. Gelet op voornoemde stukken is niet zonder meer duidelijk geworden dat het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht in 1998 strafbaar was. De mogelijkheid bestaat dat er ten tijde van het plegen van het bedoelde feit, andere wetgeving bestond op grond waarvan de opgeëiste persoon ter zake strafrechtelijk vervolgd kon worden. Het EAB vermeldt evenwel geen ander wetsartikel dat toepasselijk zou zijn. De Spaanse autoriteiten hebben, na op de hoogte te zijn gebracht van de inhoud van door de raadsman aangeleverde stukken, daarop niet gereageerd en evenmin stukken overgelegd waaruit kan blijken dat de verweten handelingen in 1998 in Spanje strafbaar waren, zodat het ervoor gehouden moet worden dat de raadsman terecht aanvoert dat de verweten handelingen in Spanje in 1998 niet strafbaar waren. Dat leidt ertoe dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1, a onder 2 van de OLW.
Overigens dient de overlevering van de opgeëiste persoon ook reeds te worden geweigerd, nu het in het EAB genoemde artikel 225 bis van de Spaanse strafwet niet is bijgevoegd en, ondanks daartoe strekkende verzoeken, niet is nagezonden, zodat niet voldaan is aan het vereiste van artikel 2, tweede lid onder d, van de OLW.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat er wellicht kanttekeningen te plaatsen zijn bij de keuze die de opgeëiste persoon heeft gemaakt om de kinderen in een ander land te doen wonen dan hun moeder, doch dat voor deze problematiek oplossingen buiten het strafrecht meer voor de hand liggen.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
8. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Magistrate Judge of the Instruction Court number 4 te Torremolinos (Malaga) ten behoeve van het in Spanje tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OP het – geschorste – bevel voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. A.C. Enkelaar en E. van Sliedregt, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.