ECLI:NL:RBAMS:2007:BA4584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
353378
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor in het kader van het achterhalen van de identiteit van de biologische vader

In deze zaak heeft verzoekster B de rechtbank verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, met als doel de identiteit van haar biologische vader te achterhalen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 5 oktober 2006 werd ingediend. De rechtbank heeft de feiten en de procedure zorgvuldig overwogen, waarbij onder andere de correspondentie tussen partijen en eerdere juridische stappen zijn betrokken. B, geboren op 19 april 1972, is geadopteerd en heeft sinds 2000 actief gezocht naar de identiteit van haar biologische ouders. Ondanks haar inspanningen om informatie te verkrijgen, heeft haar biologische moeder E geweigerd de naam van de biologische vader bekend te maken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor niet kan worden toegewezen, omdat het verzoek niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 186 juncto artikel 166 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van B misbruik van bevoegdheid inhoudt, aangezien het verzoek niet gericht is op het verkrijgen van bewijs voor een rechtszaak, maar eerder op het verkrijgen van informatie die B mogelijk kan helpen bij het achterhalen van de identiteit van haar biologische vader. Dit wordt gekarakteriseerd als een 'fishing expedition', wat niet is toegestaan binnen het kader van een voorlopig getuigenverhoor.

Uiteindelijk heeft de rechtbank op 3 mei 2007 de beslissing genomen om het verzoek van B af te wijzen, waarbij de rechtbank de belangen van alle betrokken partijen in overweging heeft genomen en heeft geconcludeerd dat het houden van een getuigenverhoor in dit geval niet redelijk is.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 353378 / HA RK 06-760
Beschikking van 3 mei 2007
in de zaak van
A B-C,
wonende te Almere,
verzoekster,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Verzoekster wordt hierna B genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingediend ter griffie op 5 oktober 2006;
- de brief van 24 oktober 2006, van de zijde van B;
- de tussenbeschikking van 30 november 2006, houdende bepaling van de mondelinge behandeling;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift, gehouden op 22 januari 2007 en de daarin genoemde processtukken en -handelingen;
- de brief van 2 februari 2007, met bijlagen, van de zijde van B;
- de brief van 3 april 2007, met bijlagen, van de zijde van B.
De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn door de griffier telefonisch op de hoogte gesteld van de gewijzigde beschikkingsdatum.
2. Vaststaande feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende, vooral uit het kort geding vonnis blijkende, vaststaande feiten.
a. B is op 19 april 1972 geboren uit E. Bij haar geboorte kreeg B de namen A D, welke naam later na adoptie is veranderd in A C. Door haar huwelijk draagt zij de naam B. E heeft B direct na de geboorte afgestaan.
b. Op 18 maart 1974 is E ontheven van de voogdij over B en zijn de toenmalige pleegouders van B, F en G, belast met respectievelijk de voogdij en de toeziend voogdij.
c. Op 19 november 1974 is door de kinderrechter van de rechtbank te Amsterdam de adoptie uitgesproken van B door F en G. De inschrijving van de adoptie in de registers van de burgerlijke stand heeft op 20 december 1974 plaatsgevonden.
d. B is vanaf augustus 2000 actief op zoek gegaan naar de identiteit van haar biologische ouders. Met behulp van FIOM is B in contact gekomen met haar biologische moeder, E.
e. Bij brief van 26 januari 2001 heeft B E verzocht toestemming te verlenen om alle dossiers en documenten in te zien met betrekking tot haar afstand in 1972 en haar adoptie in 1974. E heeft die toestemming verleend. Toen uit deze stukken niet bleek wie haar biologische vader was, heeft B zich op 29 oktober 2001 opnieuw tot E gericht met het verzoek de naam van haar biologische vader bekend te maken. E heeft dit, bij monde van haat echtgenoot, geweigerd.
f. Op 30 november 2001 is E door de advocaat van B aangeschreven met het verzoek tot bekendmaking van de identiteit van de biologische vader van B. Hierop heeft E niet gereageerd. Tevens heeft de advocaat van B zich bij brief van 8 januari 2002 gewend tot de moeder van E. Hierop heeft E bij brief van 14 januari 2002 gereageerd met – kort gezegd – de mededeling dat zij niet weet wie de biologische vader van B is.
g. Op 28 februari 2002 heeft B E gedagvaard in kort geding. Daarop heeft E bij brief van 28 februari 2002 een naam genoemd. Nadat ze door deze persoon in een voorlopig getuigenverhoor als getuige is opgeroepen, heeft E in een brief – voor zover hier van belang – bericht:
“(...)
Na lang en goed nagedacht te hebben, is verzoeker (de hiervoor genoemde persoon, vzr.) niet de biologische vader. De relatie heeft inderdaad plaats gevonden tijdens mijn marine tijd, en wel in het jaar 1970. Ik heb de marine in 1971 verlaten en nooit meer iets van verzoeker gehoord.
(...)”
h. Bij brief van 3 februari 2004 heeft (de advocaat van) B E nogmaals in de gelegenheid gesteld de naam van haar biologische vader bekend te maken. Hieraan heeft E geen gehoor gegeven.
i. Op 7 april 2004 heeft B E opnieuw gedagvaard in kort geding. Tijdens de behandeling ter terechtzitting hebben B en E ermee ingestemd om met behulp van een mediator op discrete wijze mogelijke biologische vaders te benaderen, teneinde middels DNA-testen te achterhalen wie de werkelijke biologische vader van B is. De mediation heeft niet tot een oplossing geleid. Door E zijn tijdens de mediation twee namen genoemd van mogelijke biologische vaders. Beide mannen hebben meegewerkt aan een vaderschapsonderzoek. Uit deze onderzoeken is echter gebleken dat beide mannen niet de biologische vader van B kunnen zijn.
j. Op 24 maart 2005 is de behandeling van de zaak voortgezet. Op 7 april 2005 heeft de voorzieningenrechter bij vonnis bepaald dat E op straffe van een dwangsom aan B verslag dient te doen over de omstandigheden en toedracht van de verwekking van B. E heeft daarop aan B enkele namen medegedeeld van bestuursleden van de voetbal- en handbalvereniging waar zij in de periode rond de verwekking van B actief was. Ook heeft E zich onder behandeling gesteld van een regressietherapeut. Deze behandeling heeft echter niets opgeleverd. De advocaat van E, mr. N. van ’t Hoogerhuijs, heeft over de zaak contact gehad met de moeder van E, maar ook dit contact heeft geen nieuwe gegevens opgeleverd. Op 20 oktober 2005 is de procedure geroyeerd.
3. Het verzoek
3.1 B verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen en zes getuigen te horen.
3.2 B legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij in verband met de gezondheid van haar kinderen, de medische achtergrond van haar biologische vader te weten wil komen, aldus B. Het doel van het voorlopig getuigenverhoor is bekend te geraken met de identiteit van de biologische vader van B, althans meer informatie te verkrijgen omtrent de toedracht van de verwekking voor wat betreft de sociale context van E ten tijde van de periode van de verwekking van B.
4. De beoordeling
4.1 Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, geldt ingevolge artikel 186 juncto artikel 166 lid 1 van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) als hoofdregel dat de rechter een getuigenbewijs beveelt zo vaak één der partijen dit verzoekt, de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden.
4.2 Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dient evenwel te worden afgewezen wanneer sprake is van een zodanige onevenredigheid van belangen dat het houden van een getuigenverhoor in redelijkheid niet kan worden verlangd dan wel indien anderszins sprake is van misbruik van bevoegdheid.
4.3 Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake. De rechtbank dient bij de beoordeling van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor tot uitgangspunt te nemen dat een voorlopig getuigenverhoor er toe strekt een belanghebbende bij een eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de (hem nog wellicht niet precies bekende) feiten, zulks teneinde hem in staat te stellen zijn (proces)positie beter te beoordelen. B heeft in het verzoekschrift, de brief van 24 oktober 2006 en tijdens de mondelinge behandeling aangegeven wat het doel is van het verzochte verhoor. Dit is er met name in gelegen, zo begrijpt de rechtbank, de medische achtergrond van haar biologische vader te weten te komen in verband met gezondheidsproblemen bij B zelf en haar kinderen. De rechtbank acht het niet onbegrijpelijk dat B, met het oog op deze problematiek, alle (juridische) middelen aangrijpt om de identiteit van haar biologische vader te achterhalen.
4.4 De rechtbank is echter van oordeel dat, hoe begrijpelijk die wens van B ook is, het middel van het voorlopig getuigenverhoor niet is bedoeld om om deze reden bedoelde feiten te achterhalen. Het is, zoals B heeft aangegeven, haar immers niet te doen om met de gegevens die uit een voorlopig getuigenverhoor naar voren zullen komen, een procedure aanhangig te maken. Noch heeft zij betoogd dat zij met die gegevens haar (proces)positie wenst te beoordelen. Tegen deze achtergrond bezien, is de rechtbank van oordeel dat B misbruik van haar bevoegdheid maakt door het onderhavige verzoek te doen. Dit misbruik bestaat er uit dat sprake is van een zogenaamde fishing expedition, die er op is gericht te hengelen naar feiten en/of omstandigheden die B wellicht in staat zullen stellen de identiteit van haar biologische vader te achterhalen. Het middel van het voorlopig getuigenverhoor is hiervoor echter niet bedoeld. De rechtbank zal het verzoek van B dan ook afwijzen.
4.5 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
5. De beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Rombouts en in het openbaar uitgesproken op
3 mei 2007.?