vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 326977 / HA ZA 05-2950
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF A TWELLO B.V.,
gevestigd te Twello,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF A EPE B.V.,
gevestigd te Epe,
eiseressen,
procureur mr. J.H. Fellinger,
1. de naamloze vennootschap
RENAULT NISSAN NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
gedaagde,
procureur mr. W.B.J. van Overbeek,
2. de vennootschap onder firma
B EN C C.S. APELDOORN V.O.F.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
procureur mr. F.B. Falkena,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
C APELDOORN B.V.,
gevestigd te De Lutte,
gedaagde,
procureur mr. F.B. Falkena,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B APELDOORN B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
gedaagde,
procureur mr. F.B. Falkena.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk ook A c.s. genoemd worden, gedaagde sub 1. Renault Nissan, gedaagde sub 2. V.O.F. B en C en gedaagden sub 2., 3. en 4. gezamenlijk B en C c.s.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 5 oktober 2006 en 10 oktober 2006
- de akte in het geding brengen stukken met producties van A c.s.
- de conclusie van antwoord van Renault Nissan met producties
- de conclusie van antwoord van B en C c.s. met producties
- het tussenvonnis van 25 januari 2006
- de conclusie van repliek tevens akte wijziging eis met producties
- de conclusie van dupliek van Renault Nissan met producties
- de conclusie van dupliek van B en C c.s.
- de akte houdende uitlating 13 producties van A c.s.
- het proces-verbaal van het pleidooi op 30 november 2006 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Renault Nissan hanteert sinds 1 oktober 2003 een primair sales en after-sales distributienetwerk, bestaande uit zogenoemde Hub-partners (dealers) en erkende reparateurs, en een secundair sales en after-sales netwerk, bestaande uit zogenoemde operators (subdealers) en subreparateurs. A c.s. hebben tot omstreeks 1 oktober 2003 deel uitgemaakt van het primaire sales en after-sales netwerk, op basis van op 9 mei 1998 gesloten schriftelijke dealerovereenkomsten met Renault Nissan (hierna: de dealerovereenkomsten). Nadien zijn zij als operator onderdeel gaan uitmaken van het secundaire sales en after-sales netwerk, op basis van in oktober 2003 schriftelijk gesloten operatorovereenkomsten en aanvullende overeenkomsten met de als Hub-partner aangestelde V.O.F. B en C (hierna: de operatorovereenkomsten respectievelijk de aanvullende overeenkomsten).
2.2. De dealerovereenkomsten zijn voor onbepaalde tijd aangegaan en kennen een opzegtermijn van 24 maanden. Ingevolge artikel 14.1.2. van de dealerovereenkomsten kan Renault Nissan voorts de dealerovereenkomsten opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 12 maanden “indien het dringend noodzakelijk mocht zijn om het Renault-dealernetwerk geheel of voor een wezenlijk gedeelte te reorganiseren”.
2.3. Bij brief van 19 september 2002 heeft Renault Nissan A c.s. laten weten dat “als gevolg van deze nieuwe verordening [bedoeld is: Verordening EG 1400/2002] en de door ons reeds ingezette Hub-strategie alle dealerovereenkomsten tussen Renault en de dealers in de Europese Unie per 30 september 2003 komen te vervallen”.
2.4. De operatorovereenkomsten luiden onder meer als volgt, waarbij V.O.F. B en C wordt aangeduid als dealer en A c.s. als operator:
“1. Doel van de overeenkomst
1.1. Renault Nederland heeft een selectief Renault Distributienetwerk opgezet onder meer bestaande uit Leden van het primaire Renault sales en/of after-sales netwerk voor de Distributie van Renault Auto’s en Renault Reserveonderdelen, alsmede voor het verlenen van Reparatie- en onderhoudsdiensten met betrekking tot die producten. Daarbij past Renault Nederland kwalitatieve selectiecriteria toe. Teneinde de Distributie van Renault Auto’s te optimaliseren past Renault Nederland daarenboven bij de selectie van het Renault sales netwerk kwantitatieve selectiecriteria toe.
Dealer is Lid van het primaire Renault sales en after-sales netwerk en wenst een deel van de uit dien hoofde op hem rustende rechten en verplichtingen toe te vertrouwen aan een Lid van het secundaire Renault netwerk. Leden van het secundaire Renault netwerk die zich bezighouden met de Distributie van Renault Auto’s en Renault reserveonderdelen, welke zij betrekken van de Leden van het primaire Renault sales netwerk, en met Reparatie- en onderhoudsdiensten met betrekking tot dergelijke producten worden Renault operators genoemd.
De onderhavige overeenkomst heeft tot doel de voorwaarden te regelen waaronder Operator- ten behoeve van een optimale klanttevredenheid – zijn activiteiten als Lid van het secundaire Renault netwerk uitoefent. (...)
2.3. (...) De uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen kunnen niet door Operator aan derden worden overgedragen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Dealer en/of Renault Nederland. (...)
12. Duur en beëindiging
12.1. Deze overeenkomst wordt gesloten voor onbepaalde tijd en treedt in werking op 1 oktober 2003.
12.2. Elk van partijen kan deze Overeenkomst op elk gewenst moment opzeggen door middel van een aangetekende brief met bericht van ontvangst met inachtneming van een opzegtermijn van twee jaren. Dealer is gehouden om, indien hij de Overeenkomst wenst op te zeggen, zulks te doen onder vermelding van de objectieve en doorzichtige redenen voor de opzegging, teneinde te voorkomen dat zulks geschiedt wegens gedragingen van Operator die uit hoofde van (EG) Verordening 1400/02 van 31 juli 2002 niet mogen worden beperkt (...)”.
2.5. In de aanvullende overeenkomsten is onder meer geregeld dat A c.s. alle nieuwe Renault auto’s afneemt via V.O.F. B en C, vanaf 1 oktober 2003 met inhouding van 12,5% van de totale dealer-commerciële middelen marge, met uitzondering van de eerste 24 maanden, waarbij de inhouding 0% zal bedragen. Voorts zullen vanaf 1 oktober 2003 onderdelen en accesoires met inhouding van 5% van de bruto verkoopprijs worden doorgeleverd door V.O.F. B en C aan A c.s., met uitzondering van de eerste 24 maanden, waarbij de inhouding 0% zal bedragen. In de aanvullende overeenkomsten is geen bepaling met betrekking tot opzegging opgenomen. Artikel 4 onder het kopje ‘Algemeen’ van de aanvullende overeenkomsten bepaalt: “Voor zover partijen hieronder niet afwijken van de operatorovereenkomst is de operatorovereenkomst geldig”.
2.6. Op 8 maart 2005 heeft V.O.F. B en C de operatorovereenkomsten en de aanvullende overeenkomsten met eiseressen schriftelijk opgezegd tegen 1 april 2007 in verband met een verschil van mening over de uitleg van de aanvullende overeenkomsten en onduidelijkheid over de mogelijkheid van beëindiging van de aanvullende overeenkomsten los van de operatorovereenkomsten.
2.7. Bij schrijven van 17 augustus 2006 heeft gedaagde sub 3. A c.s. laten weten de operatorovereenkomsten te ontbinden en voorts medegedeeld te hebben besloten “tot nader order uitvoering te blijven geven aan de met u gesloten operatorovereenkomst (...) en wel tot 1 april 2007 (...), maar onverminderd het recht om van standpunt te veranderen – met name: om de handdoek alsnog per een eerdere datum in de ring te gooien – indien acties uwerzijds ons daartoe in onze ogen aanleiding geven”.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1. A c.s. vorderen na wijziging eis bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de dealerovereenkomsten met A c.s. op 19 september 2002 niet rechtsgeldig zijn opgezegd en dat zij derhalve nog altijd gelden tussen partijen;
2. primair: te verklaren voor recht dat Renault Nissan door de dealerovereenkomsten met ieder der eiseressen op 19 september 2002 onregelmatig op te zeggen toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de opgezegde dealerovereenkomsten, althans bij de uitvoering en opzegging van de dealerovereenkomsten in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld, althans onrechtmatig jegens A c.s. heeft gehandeld;
subsidiair: te verklaren voor recht dat Renault Nissan door de dealerovereenkomsten met ieder der eiseressen op 19 september 2002 op te zeggen toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de opgezegde dealerovereenkomsten, althans bij de uitvoering en opzegging van de dealerovereenkomsten in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld, althans onrechtmatig jegens A c.s. heeft gehandeld;
3. primair: Renault Nissan te bevelen met ieder der eiseressen een Hub overeenkomst op dezelfde voorwaarden als die gelden voor de overige Hub dealers af te sluiten, zulks binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis op verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 per dag of dagdeel dat Renault Nissan hiermee in gebreke blijft;
subsidiair: Renault Nissan te veroordelen tot betaling aan ieder der eiseressen van de door ieder der eiseressen ten gevolge van de opzegging op 19 september 2002 van de dealerovereenkomsten met eiseressen geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2003, dan wel een datum welke de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
meer subsidiair: Renault Nissan te bevelen te gehengen en te gedogen dat eiseressen hun rechten en plichten uit de litigieuze operatorovereenkomsten en aanvullende overeenkomsten kunnen overdragen aan een ieder, op voorwaarde dat deze koper verklaart zich te zullen houden aan de operatorovereenkomsten en aanvullende overeenkomsten met bijbehorende aanhangsels en bijlagen, zulks binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis en nadat door eiseressen schriftelijk aan Renault Nissan kenbaar is gemaakt aan wie eiseressen hun rechten en plichten uit de operatorovereenkomsten en de aanvullende overeenkomsten wensen te verkopen, zulks op verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 per dag of dagdeel dat Renault Nissan in gebreke blijft;
en voorwaardelijk, voorzover de vorderingen sub 1, 2 of 3 primair niet worden toegewezen of de vordering sub 3 subsidiair of meer subsidiair wel wordt toegewezen:
4. primair: te verklaren voor recht dat V.O.F. B en C door de aanvullende overeenkomsten en de operatorovereenkomsten met ieder der eiseressen meerdere malen als omschreven in de dagvaarding en later in de procedure onregelmatig op te zeggen en/of te ontbinden toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de opgezegde aanvullende overeenkomsten en operatorovereenkomsten, althans bij de uitvoering en opzegging en/of ontbinding van de aanvullende overeenkomsten en operatorovereenkomsten in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld, althans onrechtmatig jegens eiseressen heeft gehandeld;
subsidiair: te verklaren voor recht dat V.O.F. B en C door de aanvullende overeenkomsten en operatorovereenkomsten met ieder der eiseressen meerdere malen als omschreven in de dagvaarding en later in de procedure op te zeggen en/of te ontbinden toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de opgezegde aanvullende overeenkomsten en operatorovereenkomsten, althans bij de uitvoering en opzegging en/of ontbinding van de aanvullende overeenkomsten en operatorovereenkomsten in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld, althans onrechtmatig jegens eiseressen heeft gehandeld;
5. V.O.F. B en C en/of ieder van haar vennoten te veroordelen tot het uitvoeren van de aanvullende overeenkomsten en de operatorovereenkomsten, waarbij aan A c.s. ongelimiteerde levering van nieuwe auto’s en onderdelen toekomt en een dealer variabele marge wordt gehanteerd gelijk aan de marge tot 1 oktober 2005;
6. V.O.F. B en C en/of ieder van haar vennoten te veroordelen tot het uitvoeren van de aanvullende overeenkomsten en de operatorovereenkomsten, waarbij aan A c.s. ongelimiteerde levering van nieuwe auto’s en onderdelen toekomt en een dealer variabele marge wordt gehanteerd die nimmer hoger zal zijn dan in de aanvullende overeenkomsten is vastgelegd voor de periode na 1 oktober 2005, te weten 12,5% voor nieuwe auto’s en 5% op onderdelen en accessoires;
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
3.2. Renault Nissan en B en C c.s. hebben de vorderingen bestreden. Op stellingen van partijen wordt hierna voorzover relevant ingegaan.
3.3. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de vorderingen jegens Renault Nissan
3.4. A c.s. stellen dat Renault Nissan de dealerovereenkomst op ongeldige wijze heeft opgezegd, nu geen sprake was van een noodzakelijke, dringende reorganisatie en het van kracht worden van EG Verordening 1400/2002 niet noopte tot reorganiseren. Ook zou sprake zijn van misbruik van omstandigheden en misbruik van bevoegdheid. Voorts is de opzegging volgens A c.s. in strijd met de redelijkheid en billijkheid, gezien de langdurige relatie tussen A c.s. en Renault Nissan en de afhankelijkheid van A c.s. van deelname aan het netwerk van Renault Nissan. Renault Nissan heeft door het uitoefenen van zware en oneigenlijke druk onrechtmatig gehandeld jegens A c.s. A c.s. stellen als gevolg van het handelen van Renault Nissan schade te hebben geleden.
3.5. Renault Nissan heeft de dealerovereenkomsten opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van (iets meer dan) twaalf maanden. In beginsel gold op grond van artikel 14.1.1. van de dealerovereenkomsten een opzegtermijn van 24 maanden, maar ingevolge artikel 14.1.2. was een opzegtermijn van twaalf maanden voldoende indien het dringend noodzakelijk was om het Renault-dealernetwerk geheel of voor een wezenlijk gedeelte te reorganiseren. Anders dan A c.s. stellen heeft Renault Nissan in haar brief van 19 september 2002 als reden voor de opzegging niet alleen het inwerkingtreden van EG verordening 1400/2002 aangevoerd, maar ook de reeds door haar ingezette Hub-strategie. Beoordeeld dient te worden of deze redenen tezamen het hanteren van een opzegtermijn van twaalf maanden rechtvaardigen.
3.6. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2006 in zaak C-125/05 volgt dat voor een opzegging met inachtneming van een opzegtermijn van twaalf maanden sprake moet zijn van een aanzienlijke wijziging, zowel op materieel als op geografisch vlak, van de distributiestructuren van de betrokken leverancier, die op een geloofwaardige wijze moet worden gerechtvaardigd door motieven inzake economische efficiëntie die zijn gebaseerd op objectieve omstandigheden binnen of buiten de onderneming van de leverancier die, wanneer het distributienet niet snel wordt gereorganiseerd, zouden kunnen afdoen aan de doeltreffendheid van de bestaande structuren van dit net, rekening houdend met het door concurrentie gekenmerkt klimaat waarin deze leverancier actief is. De eventuele nadelige economische gevolgen voor een leverancier indien hij de afzetovereenkomst met een opzegtermijn van twee jaren zou beëindigen, zijn in dit opzicht relevant.
3.7. Renault Nissan heeft ten aanzien van de gestelde reorganisatie het volgende aangevoerd. Tot 1 oktober 2003 was sprake van een gecombineerd selectief/exclusief distributiestelsel, terwijl nieuwe auto’s thans nog slechts kwantitatief selectief worden gedistribueerd en de reparatie- en onderhoudsdiensten zelfs kwalitatief selectief worden uitgevoerd. De meeste Hub-partners zijn verantwoordelijk voor zowel Renault, Nissan en Dacia en niet langer voor één van deze merken. Het aantal dealers is gewijzigd: in 1999 waren er 90 Renault-dealers met 180 vestigingen en 26 sub-dealers met 46 vestigingen, thans zijn er 38 Hub-dealers met 130 vestigingen en 64 operators met 65 vestigingen. De Hub-dealers moeten aan hogere kwalitatieve selectiecriteria voldoen dan de vroegere Renault-dealers. De Hub-dealers zijn ook veel groter; Nederland kent thans nog slechts 40 Hub-gebieden, terwijl dat tot 1 oktober 2003 100 dealerrayons waren.
De noodzaak tot reorganiseren volgt volgens Renault Nissan uit de volgende omstandigheden: de noodzaak tot schaalvergroting om de distributiekosten per verkochte auto te verkleinen teneinde aldus de noodzakelijke investeringen in de distributie te kunnen terugverdienen; de noodzaak om het noodlijdende Nissan-distributienetwerk te redden door dit te integreren in het Renault-distributienetwerk; de noodzaak tot versterking van het traditionele dealerbedrijf teneinde op handen zijnde concurrentie van buiten de baas te kunnen; de noodzaak tot het creëren van een compact distributienetwerk teneinde, gelet op de op handen zijnde liberalisering van de automobielsector, klaar te zijn voor de concurrentie tussen dealers.
3.8. A c.s. hebben tegen de aldus gestelde wijzigingen in de organisatie van het distributienetwerk van Renault Nissan en de omstandigheden die tot de reorganisatie noopten het volgende ingebracht. Er is geen wijziging in geografisch opzicht, en ook verder zijn alle deelnemers van het Renault-netwerk blijven bestaan. In de nieuwe structuur heeft Renault nog altijd een zware mate van bemoeienis tot op het niveau van de inrichting van de showroom met Hub-dealers en Operators. Deze betwisting is echter onvoldoende onderbouwd, in het licht van de stellingen van Renault Nissan. Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de door Renault Nissan gestelde wijzigingen en omstandigheden aan het door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zaak C-125/05 geformuleerde criterium.
3.9. A c.s. hebben nog aangevoerd dat de inwerkingtreding van EG verordening 1400/2002 niet noopte tot de reorganisatie. Juist is dat de inwerkingtreding van die verordening als zodanig niet automatisch een reorganisatie van autodistributienetten noodzakelijk maakte. Het is evenwel mogelijk dat de inwerkingtreding gelet op de specifieke organisatie van de leverancier dermate belangrijke wijzigingen noodzakelijk maakte dat wel sprake is van een echte reorganisatie. Dit geldt volgens het Hof in genoemd arrest met name indien een leverancier die, zoals in het onderhavige geval, vóór de inwerkingtreding van EG verordening 1400/2002 de exclusieve en de selectieve distributie combineerde, ervoor koos om, teneinde gebruik te blijven maken van de groepsvrijstelling, zijn distributienet uitsluitend te organiseren volgens een stelsel van selectieve distributie. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.7 en 3.8 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat Renault Nissan in redelijkheid kon komen tot de conclusie dat een (in de bewoordingen van de dealerovereenkomsten: dringende) noodzaak tot reorganisatie bestond. Hieruit volgt dat Renault Nissan de dealerovereenkomsten met A c.s. rechtsgeldig heeft opgezegd, zodat de vorderingen onder 1 en 2 primair zullen worden afgewezen.
3.10. Ook de vorderingen onder 2 subsidiair en 3 primair en subsidiair zullen worden afgewezen. Nu in de dealerovereenkomsten een opzegbepaling is opgenomen en Renault Nissan daarnaar heeft gehandeld, valt niet in te zien op welke wijze Renault Nissan toerekenbaar tekort is geschoten of heeft gehandeld in strijd met eisen van redelijkheid en billijkheid. Voorzover A c.s. hebben willen bepleiten dat het beroep van Renault Nissan op de contractuele mogelijkheid om op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van twaalf maanden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gaat die stelling niet op. A c.s. hebben in dit verband aangevoerd dat voor hen als gevolg van de opzegging geen reële mogelijkheid bestaat om grote investeringen in bekendheid als Renault-dealer en in Renaultgerelateerde bedrijfsvoering terug te verdienen, dat A c.s. niet zomaar kunnen overstappen op de verkoop van een ander automerk en dat de positie van de dealer, al dan niet als Hub, profijtelijker is dan de positie van operator. Deze omstandigheden maken de opzegging door Renault Nissan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid evenwel niet onaanvaardbaar. Bij dit oordeel is van belang dat uit de stellingen van partijen volgt dat Renault Nissan al geruime tijd bezig was met het opzetten van de Hub-structuur, hetgeen in elk geval vanaf eind 1999 bekend was bij A c.s., dat A c.s. in samenspraak met Renault Nissan aanvankelijk heeft getracht Hub-dealer te worden en dat, toen dit niet doorging, Renault Nissan met A c.s. een compensatieregeling is overeengekomen die ertoe heeft geleid dat voor A c.s. de opzegging feitelijk eerst na drie jaren (financiële) gevolgen kreeg. Gelet op deze omstandigheden is er ook geen sprake van misbruik van bevoegdheid of misbruik van omstandigheden zoals A c.s. hebben aangevoerd, en bestaat evenmin voor Renault Nissan een verplichting om met A c.s. een zogenoemde Hub-overeenkomst te sluiten. Ook voor een succesvol beroep op onrechtmatig handelen is onvoldoende aangevoerd. Er bestaat gelet op het vorenstaande geen grond voor schadevergoeding.
3.11. A c.s. hebben aangevoerd dat, indien zij hun rechten en plichten uit de operatorovereenkomsten en de aanvullende overeenkomsten overdragen en de koper verklaart zich te zullen houden aan de op dat moment geldende operatorovereenkomsten, Renault Nissan er geen gerechtvaardigd belang bij heeft zich op de voet van artikel 2.3 van de operatorovereenkomsten te verzetten tegen een dergelijke overdracht en voorts dat het hen door genoemd artikel onmogelijk wordt gemaakt om hun bedrijven op termijn te verkopen voor een prijs die recht doet aan de wijze waarop die bedrijven door de jaren heen winstgevend zijn geweest. Voor zover A c.s. bij dit onderdeel van de vordering nog belang mochten hebben (de rechtbank is immers, zoals hierna zal blijken, van oordeel dat V.O.F. B en C de operatorovereenkomsten en de aanvullende overeenkomsten rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 1 april 2007) overweegt de rechtbank hieromtrent het volgende. Vaststaat dat A c.s. en V.O.F. B en C in artikel 2.3 van de operatorovereenkomsten zijn overeengekomen dat A c.s. de voorafgaande schriftelijke toestemming van Renault Nissan en/of V.O.F. B en C behoeft om de uit die overeenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen te kunnen overdragen aan derden. Renault Nissan en V.O.F. B en C wensen A c.s. aan deze bepaling te houden. Gelet hierop hebben A c.s. onvoldoende onderbouwing gegeven voor hun vordering onder 3 meer subsidiair, zodat ook dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de vorderingen jegens B en C c.s.
3.12. V.O.F. B en C heeft bij schrijven van 8 maart 2005 de operatorovereenkomsten en de aanvullende overeenkomsten opgezegd tegen 1 april 2007. In deze brief heeft B en C A c.s. laten weten dat zij bereid zijn de opzegging alsnog tot de aanvullende overeenkomsten te beperken, met ongewijzigde instandhouding van de operatorovereenkomsten, indien A c.s. V.O.F. B en C binnen vier weken schriftelijk zouden bevestigen dat de aanvullende overeenkomsten per 1 april 2007 eindigen. A c.s. hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, zodat ervan moet worden uitgegaan dat V.O.F. B en C zowel de aanvullende overeenkomsten als de operatorovereenkomsten met genoemde brief hebben opgezegd. Ingevolge artikel 4 onder het kopje “Algemeen” van de aanvullende overeenkomsten, waarin is bepaald dat voorzover niet is afgeweken van de operatorovereenkomst, de operatorovereenkomst geldig is, geldt de in artikel 12.2. van de operatorovereenkomsten genoemde opzegtermijn van twee jaren ook voor de aanvullende overeenkomsten. Zowel de operatorovereenkomsten als de aanvullende overeenkomsten zijn dus opgezegd met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn.
3.13. V.O.F. B en C heeft opgezegd vanwege onduidelijkheid over de uitleg van de aanvullende overeenkomsten, opdat de contractspartijen vervolgens vrij zijn te onderhandelen over nieuwe, duidelijker geformuleerde en waar nodig gewijzigde aanvullende overeenkomsten, zo valt te lezen in genoemde brief van 8 maart 2005. V.O.F. B en C heeft hiermee voldaan aan haar verplichting ingevolge artikel 12.2. van de operatorovereenkomsten om de reden van de opzegging kenbaar te maken.
A c.s. stellen dat V.O.F. B en C de overeenkomsten heeft opgezegd om het feit dat A c.s. doen ‘wat de zogenoemde Montiwetgeving heeft willen veiligstellen, namelijk vrije concurrentie mogelijk maken’.
De rechtbank begrijpt dat A c.s. zich hiermee op het standpunt stellen dat de opzegging onrechtmatig is, omdat het doel van de opzegging is te komen tot nieuwe overeenkomsten met een inhoud die in strijd is met EG Verordening 1400/2002. Of dit het geval is, had kunnen blijken uit de inhoud van de afspraken die de contractspartijen zouden hebben gemaakt en vastgelegd in met name de aanhangsels bij de operatorovereenkomsten, dan wel - indien wel was onderhandeld maar geen overeenstemming was bereikt - uit hetgeen zou zijn komen vast te staan omtrent de opstelling van V.O.F. B en C in die onderhandelingen. Nu echter door partijen nog niet is onderhandeld, en ook overigens niets is gesteld of gebleken over de tussen partijen te maken afspraken, kan niet gezegd worden dat reeds de opzegging van de overeenkomsten in strijd met concurrentiebepalingen is. Van een onregelmatige opzegging is derhalve geen sprake.
3.14. V.O.F. B en C heeft met haar brief van 17 augustus 2006 de overeenkomsten met A c.s. ontbonden. De vraag die voorligt is of deze ontbinding al dan niet rechtmatig is geweest. In de brief staat dat de overeenkomst wordt ontbonden, maar laat V.O.F. B en C tevens weten uitvoering te zullen blijven geven aan de operatorovereenkomsten tot 1 april 2007. Zij behoudt zich daarbij wel het recht voor ‘de handdoek alsnog per een eerdere datum in de ring te gooien’. Nu niet is gesteld of gebleken dat dit is gebeurd, moet het ervoor worden gehouden dat aan de ontbinding geen rechtsgevolgen zijn verbonden. A c.s. hebben onder die omstandigheden geen belang bij een verklaring voor recht ten aanzien van (on)rechtmatigheid van de gestelde ontbinding.
3.15. De vordering onder 4 primair zal gelet op de voorgaande overwegingen over de opzegging en de gestelde ontbinding worden afgewezen.
3.16. Ook de vordering onder 4 subsidiair zal worden afgewezen. Nu geen sprake is van een onregelmatige opzegging of ontbinding valt niet in te zien op welke wijze V.O.F. B en C toerekenbaar tekort geschoten is of heeft gehandeld in strijd met eisen van redelijkheid en billijkheid. Voorzover A c.s. hebben willen bepleiten dat de opzegging door V.O.F. B en C naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gaat dat beroep niet op. Hetgeen A c.s. hebben aangevoerd is daartoe niet voldoende. Ook voor een succesvol beroep op onrechtmatig handelen is onvoldoende aangevoerd.
3.17. Voor toewijzing van de vorderingen onder 5 en 6 is geen rechtsgrond aanwezig. De operatorovereenkomsten en aanvullende overeenkomsten zijn rechtmatig opgezegd per 1 april 2007. A c.s. hebben onvoldoende onderbouwing gegeven voor hun standpunt dat tot die datum zou moeten worden gehandeld in afwijking van hetgeen partijen in die overeenkomsten hebben afgesproken.
Ten aanzien van de proceskosten
3.18. A c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
3.19. De kosten aan de zijde van Renault Nissan worden begroot op:
- vast recht 244,00
- salaris procureur 1.808,00 (4,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.052,00
3.20. De kosten aan de zijde van B en C worden begroot op:
- vast recht 244,00
- salaris procureur 1.808,00 (4,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.052,00
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. wijst de vorderingen af,
4.2. veroordeelt A c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Renault Nissan tot op heden begroot op EUR 2.052,00,
4.3. veroordeelt A c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van B en C tot op heden begroot op EUR 2.052,00,
4.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.J.E. Geradts en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2007.?