ECLI:NL:RBAMS:2007:BA1497

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2 VEROR, AWB 07/112 VEROR, AWB 07/124 VEROR, AWB 07/127 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van kapvergunningen in verband met onzekerheid bouwproject gemeente Diemen

Op 16 februari 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schorsing van vier kapvergunningen die door het College van B&W van de gemeente Diemen waren verleend voor de kap van 123 bomen in het centrum van Diemen. Deze kap was bedoeld ten behoeve van een bouwproject in het kader van de herinrichting van het centrum. De bouwvergunning was echter nog niet verleend en de vrijstellingsprocedure van het bestemmingsplan was nog aan de gang. Verzoeker, die zich als belanghebbende beschouwde, voerde aan dat de kapprematuur was en dat er onvoldoende zekerheid bestond dat het bouwproject op korte termijn zou doorgaan.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorwaarden van de kapvergunning onvoldoende waarborg boden tegen onnodige kap, vooral gezien het naderende broedseizoen. De rechter benadrukte dat het College had moeten zorgen voor een snellere afhandeling van de bouwvergunning om mogelijke schade voor de vergunninghouder te voorkomen. De rechter concludeerde dat de kapvergunningen geschorst moesten worden tot zes weken na de bekendmaking van de bouwvergunning, en dat de gemeente Diemen het griffierecht van verzoeker moest vergoeden.

De uitspraak is van belang voor de afweging van belangen bij het treffen van voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke zaken, vooral wanneer er onzekerheid bestaat over de voortgang van een project waarvoor vergunningen zijn verleend. De rechter benadrukte dat de onomkeerbaarheid van de kap van de bomen een belangrijke factor was in de beslissing om de vergunningen te schorsen.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nrs. AWB 07/2 VEROR
AWB 07/112 VEROR
AWB 07/124 VEROR
AWB 07/127 VEROR
tussen:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
en:
het College van burgemeester en wethouders van Diemen,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. R.E. van ’t Hof en W. Verbree.
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Diemen,
vergunninghouder,
vertegenwoordigd door M.R.A. Cornelissen en A.J.M.S. Scholten.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft op 29 december 2006 vier verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Deze verzoeken hangen samen met het beroep van verzoeker van 5 januari 2007, gericht tegen verweerders beslissingen van
21 november 2006 met de kenmerken: B 31452, B 31455, B 31456 en B 31457 (hierna: de bestreden besluiten).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 9 februari 2007.
2. OVERWEGINGEN
Indien tegen een besluit ontvankelijk beroep is ingesteld kan de rechter ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) indien onverwijlde spoed dat vereist een voorlopige voorziening treffen. De rechter dient dan na te gaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belan-genafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Verweerder heeft de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevolgd. Dit betekent dat er tegen de bestreden besluiten ingevolge art. 7.1, lid 1, onder d van de Awb geen bezwaar, maar rechtstreeks beroep bij de rechtbank openstaat.
Van belang is voorts of verzoeker naar voorlopig oordeel als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt, aangezien ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb alleen een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door een besluit.
Uit de gedingstukken blijkt dat verzoeker woont op een afstand van minder dan 200 meter van drie van de vier locaties waarop de kapvergunningen betrekking hebben. Met partijen is de rechter van oordeel dat verzoeker ten aanzien van deze drie kapvergunningen als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Anders dan verweerder is de rechter voorts van oordeel dat verzoeker ook als belanghebbende bij de vierde kapvergunning, te weten die met kenmerk B31456, kan worden aangemerkt, ook al bevindt zijn woning zich op een afstand van iets meer dan 200 meter tot het (middelpunt) van de locatie waarop die kapvergunning betrekking heeft, te weten het marktplein. Hiertoe acht de rechter van belang dat de opsplitsing van de kapvergunning in vier kapvergunningen – naar verweerder ter zitting heeft verklaard – slechts om procedurele redenen is geschied en de vier kapvergunningen gelijkelijk dienen voor de realisering van één bouwproject en betrekking hebben op één gebied. De vraag of vezoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt dient naar voorlopig oordeel van de rechter tegen deze achtergrond te worden bezien.
De rechter verwacht dan ook dat de beroepen tegen de kapvergunningen ontvankelijk zullen worden verklaard.
De rechter oveweegt voorts als volgt.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder aan de gemeente Diemen ten behoeve van de realisering van een bouwplan in het kader van de herinrichting van het centrum van Diemen vier vergunningen verleend voor het kappen van 123 bomen die staan op of aan De Terp, Ouddiemerlaan, Albert Loethoelistraat (kenmerk B31452), het marktplein (kenmerk B31456), het Van Markenplantsoen/Kerckerinckweg (kenmerk B31455) en het Claas van Maarssenplein (kenmerk B31457).
Verzoeker voert tegen de besluiten aan dat de gemeente Diemen op grond van artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) een vrijstelling van het bestaande bestemmingsplan heeft aangevraagd. Omdat deze laatste procedure thans nog aanhangig is, kan nog geen bouwvergunning worden verleend en is de kap van de bomen prematuur, aldus verzoeker. Voorts voert verzoeker diverse inhoudelijke argumenten aan tegen het verlenen van de kapvergunningen.
Verweerder stelt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij het onverwijld treffen van een voorlopige voorziening, omdat in de kapvergunningen de voorwaarde is opgenomen dat daarvan niet eerder gebruik mag worden gemaakt dan nadat de bouwvergunning is verleend en die vergunning niet is geschorst.
De rechter volgt verweerder in deze stelling niet. Genoemde voorwaarde biedt geen garantie dat na verlening van de bouwvergunning – hetgeen verweerder rond 1 maart 2007 verwacht – niet direct gekapt zal worden. De kap kan aldus plaatsvinden voordat belanghebbenden gelegenheid hebben om schorsing van de bouwvergunning te bewerkstelligen. Verzoeker heeft dan ook een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Voorts overweegt de rechter het volgende.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening Diemen 2006 (hierna: de Verordening) is het verboden zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders, een houtopstand te vellen.
Ingevolge artikel 4 van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders de vergunning slechts weigeren in het belang van de handhaving van natuur-, milieu-, landschappelijke-, cultuurhistorische-, en stadsschoonwaarden, of om waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Indien met de kap van de bomen één van de in artikel 4 van de Verordening opgenomen belangen in het geding is, komt aan verweerder de bevoegdheid toe de aangevraagde kapvergunningen op grond van dit artikel te weigeren.
In de hoofdzaak staat de vraag ter beantwoording of verweerders keuze om van deze bevoegdheid in de onderhavige gevallen geen gebruik te maken in rechte kan standhouden.
Oordelend in het kader van artikel 8:81 van de Awb, ziet de rechter zich echter gesteld voor een afweging van enerzijds het spoedeisend belang aan de kant van verzoeker tegen anderzijds het door onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit te dienen belang. Bij deze afweging is van belang dat de uitvoering van een kapvergunning een feitelijk gevolg teweeg brengt, dat in een latere fase van het geding door verweerder (bij het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift) of de rechtbank (oordelend in de bodemprocedure) niet meer kan worden hersteld. Dit onomkeerbare gevolg brengt mee dat onder omstandigheden de uitvoering van de vergunning voorshands prematuur moet worden geacht. Tot die omstandigheden rekent de rechter de situatie dat onvoldoende zekerheid bestaat over de verwezenlijking van het project waarvoor de kapvergunning wordt verleend binnen een in dit verband aanvaardbaar te achten termijn. Dit kan zich voordoen indien de kapvergunning wordt verleend ten behoeve van de realisering van een bouwproject en niet voldoende aannemelijk is dat de overige feitelijke en juridische voorwaarden daarvoor binnen een zodanige termijn zullen worden vervuld.
Vaststaat dat verweerder in verband met de herinrichting van het stadscentrum – op welke herininrichting het onderhavige bouwproject betrekking heeft – aan Gedeputeerde Staten van Noord-Holland vrijstelling heeft gevraagd van het bestemmingsplan. Ter zitting heeft verweerder verklaard, dat de haalbaarheid van de feitelijke realisering van het project afhankelijk is van deze vrijstelling. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de vrijstellingsprocedure op korte termijn zal zijn afgerond en dat dan niets in de weg staat aan verlening van de bouwvergunning. Desondanks is, gelet op al hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, niet onaannemelijk dat tegen de bouwvergunning bezwaar zal worden gemaakt en dat het project ten behoeve waarvan de kapvergunning is verleend niet volgens het tijdpad zoals dat verweerder voor ogen staat zal worden uitgevoerd.
Nu bedoelde vrijstelling nog niet is verkregen en de bouwvergunning nog niet is verleend, is de rechter van oordeel dat gelet op hetgeen door verzoeker is aangevoerd over de voortgang van het project nog zodanige onzekerheid bestaat dat het thans kappen van de bomen, gelet op de onomkeerbaarheid daarvan, prematuur moet worden geacht. Dit brengt mee dat de belangenafweging die de rechter in het kader van artikel 8:81 van de Awb dient verrichten, leidt tot de conclusie dat aan de kapvergunningen bij deze stand van zaken geen uitvoering dient te worden gegeven.
De omstandigheid dat vergunninghouder hiervan mogelijk nadeel ondervindt in verband met het intreden van het broedseizoen, vormt onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen. In dit verband acht de rechter van belang dat het tijdsverloop voorafgaand aan de te verlenen bouwvergunning in redelijkheid niet aan verzoeker kan worden tegengeworpen. Het lag op de weg van verweerder om het daarheen te leiden dat de bouwvergunning ruim vóór 1 maart 2007 werd verleend.
Gelet op het voorgaande ziet de rechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen als hierna omschreven.
Nu het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen, acht de rechter op de voet van artikel 8:82, vierde lid van de Awb termen aanwezig om te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 141,- dient te vergoeden.
Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen grondslag, nu geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtshulp, als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
? schorst de bestreden besluiten tot 6 weken na bekendmaking van de bouwvergunning;
? bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ad € 141,- vergoedt, te betalen door de gemeente Diemen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan op 16 februari 2007 door mr. F. Hoogendijk, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier is verhinderd te tekenen de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op: DOC: B