ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ7055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.588-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen toegestaan na beoordeling van verdedigingsrechten en cumulatieve straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 januari 2007 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in eerdere strafzaken, die hebben geleid tot vonnissen op 7 november 2003 en 22 oktober 2004, in de gelegenheid is gesteld zijn verdedigingsrechten uit te oefenen, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De opgeëiste persoon heeft daadwerkelijk gebruik gemaakt van deze rechten. De rechtbank oordeelt dat in de Poolse procedure tot het vaststellen van een cumulatieve straf geen inhoudelijke behandeling van de feiten meer plaatsvindt, maar dat enkel de opgelegde straffen worden samengevoegd. Hierdoor kan er bij afwezigheid van de veroordeelde geen beroep worden gedaan op artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook de bewering van de opgeëiste persoon dat hij het strafrestant reeds heeft uitgezeten, verworpen, omdat deze niet onderbouwd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon nog 4 jaren, 9 maanden en 15 dagen van zijn straf moet uitzitten. De rechtbank heeft verder overwogen dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM niet is geschonden, ondanks de lange duur van de procedure, omdat de Poolse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de termijnoverschrijding.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat aan alle eisen van de OLW is voldaan en heeft zij de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten toegestaan. De rechtbank heeft daarbij de relevante wetsartikelen en de procedurele stappen die zijn genomen, uiteengezet. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, waarbij de opgeëiste persoon zelf niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door een tolk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.588-2006
RK nummer: 06/4311
Datum uitspraak: 12 januari 2007
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 oktober 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 18 oktober 2006 door de justitiële autoriteit, de Provincial Court Judge bij The Lublin Provincial Court te Lublin, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in huis van bewaring "Zwaag" te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 december 2006. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft bij interlocutoire uitspraak van 15 december 2006 het onderzoek heropend en geschorst tot 29 december 2006 teneinde nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Op 29 december 2006 is de behandeling van de vordering voortgezet. Daarbij zijn de officier van justitie en mr. R. Malewicz, namens de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon was niet aanwezig. Hij heeft door middel van een schriftelijke verklaring d.d. 27 december 2006 afstand gedaan van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn.
De rechtbank heeft op de zitting van 29 december 2006 de termijn als bedoeld in artikel 22, lid 1 van de OLW op grond van artikel 22, lid 3 OLW met dertig dagen verlengd in verband met de bijzondere omstandigheden dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer en de tijd die gemoeid was met de aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen vragen, een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een enforceable judgement of the Lublin District Court, Polen, van 13 juli 2006, met nummer IX K 989/05, ten grondslag. Dit vonnis is op 21 juli 2006 onherroepelijk geworden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Van deze vrijheidsstraf dient de opgeëiste persoon nog 4 jaren, 9 maanden en 15 dagen te ondergaan.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een van de feiten - de rechtbank begrijpt het in onderdeel e) van het EAB onder XIII genoemde feit - aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Het feit valt onder nummer 8 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen.
Op dit feit is bovendien naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De overige feiten zijn zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd
en
heling.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Verweren
Wetsartikelen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de uitvaardigende justitiële autoriteit verzuimd heeft artikel 270 § 1 van het Poolse Wetboek van Strafrecht, waarnaar in het EAB in onderdeel e) wordt verwezen voor zover het betreft feit V, toe te zenden. Naar de mening van de raadsman zal dientengevolge de overlevering moeten worden geweigerd.
De rechtbank constateert dat in Poolse tekst van het EAB niet artikel 270 maar artikel 279 van het Poolse Wetboek van Strafrecht is vermeld. De rechtbank stelt dan ook vast dat in de Engelse vertaling van het EAB een tikfout staat en artikel 270 § 1 moet worden gelezen als artikel 279 § 1 van het Poolse Wetboek van Strafrecht. Nu artikel 279 § 1 van het Poolse Wetboek van Strafrecht wél door de uitvaardigende justitiële autoriteit is overgelegd treft het verweer van de raadsman geen doel en wordt het verworpen.
Artikel 12 van de OLW.
De raadsman heeft er voorts op gewezen dat zijn cliënt niet in persoon op de hoogte is gebracht van de zitting van 13 juli 2006. Dat de procedure op verzoek van de opgeëiste persoon is opgestart sluit niet uit hij in persoon op de hoogte had moeten worden gebracht van de zittingsdatum. Nu zijn cliënt niet op de zitting van 13 juli 2006 aanwezig was en niet in persoon van deze zitting op de hoogte is gebracht, is er volgens de raadsman sprake van een situatie van artikel 12 van de OLW. De Poolse autoriteiten hebben niet de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting, zodat de overlevering moet worden geweigerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het EAB vermeldt dat aan het verzoek tot overlevering een enforceable judgement of the Lublin District Court, Polen, van 13 juli 2006, met nummer IX K 989/05, ten grondslag ligt. Uit aanvullende informatie is duidelijk geworden dat de enforceable judgement van 13 juli 2006 een zogenaamd cumulative sentence betreft waarin de in de strafzaken met de nummers IX K 830/04 en III K 912/01 opgelegde straffen zijn vervangen door één gezamenlijke straf.
Uit de brief van de Judge of the Provincial Court te Lublin, Polen, d.d. 21 december 2006, blijkt dat de in het EAB in onderdeel e) genoemde feiten I t/m VIII betrekking hebben op de strafzaak met nummer IX K 830/04, die geleid heeft tot een veroordelend vonnis op 22 oktober 2004. Het in onderdeel e) van het EAB genoemde feit IX ziet op de strafzaak met nummer III K 912/01, hetgeen heeft geresulteerd in een veroordeling van de opgeëiste persoon op 7 november 2003.
Uit de hierboven genoemde brief blijkt tevens dat de opgeëiste persoon in zowel de strafzaak met nummer IX K 830/04 als in de strafzaak met nummer III K 912/01 heeft geparticipeerd en de gelegenheid heeft gehad zijn verdediging te voeren.
Bij de procedure die heeft geleid tot het cumulative sentence van 13 juli 2006 heeft geen hernieuwde beoordeling van het bewijs en de schuld van opgeëiste persoon ten aanzien van de feiten waarvoor hij veroordeeld is, plaatsgevonden.
Uit het bovenstaande volgt dat de opgeëiste persoon in de strafzaken die hebben geleid tot de vonnissen van 7 november 2003 en 22 oktober 2004 in de gelegenheid is gesteld zijn verdedigingsrechten - zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM - uit te oefenen, terwijl hij ook daadwerkelijk van deze rechten gebruik heeft gemaakt.
Nu in de Poolse procedure tot het vaststellen van een cumulative sentence geen inhoudelijke behandeling van de feiten meer plaatsvindt, maar slechts bij onherroepelijke vonnissen opgelegde straffen worden samengevoegd, kan in het geval van een cumulative sentence bij afwezigheid van de veroordeelde bij die procedure geen beroep worden gedaan op artikel 12 van de OLW. Het verweer wordt verworpen.
Redelijke termijn van artikel 6 EVRM.
De raadsman is van mening dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is geschonden nu tussen het moment van de aanhouding van zijn cliënt op 23 december 2000 en de veroordeling op 13 juli 2006 vijfenhalf jaren zijn verlopen. Deze termijnoverschrijding kan de Poolse autoriteiten worden aangerekend omdat zij hebben verzuimd zijn cliënt internationaal te signaleren. Een effective remedy staat niet meer open omdat er geen appél meer mogelijk is waar de termijnoverschrijding kan worden aangevoerd. Artikel 11 van de OLW staat mitsdien aan overlevering in de weg.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Bij het op de zitting van 1 december 2006 gevoerde verweer is de raadsman uitgegaan van de veronderstelling dat op de zitting in Polen die heeft geleid tot de enforceable judgement van 13 juli 2006 de feiten voor de eerste maal inhoudelijk waren behandeld. Thans dient te worden uitgegaan van de situatie dat de behandeling van de feiten uitsluitend in 2003 en 2004 heeft plaatsgevonden, resulterend in de vonnissen van 7 november 2003 en 22 oktober 2004.
Polen is aangesloten bij het EVRM en ingevolge dat verdrag heeft voor de opgeëiste persoon in Polen tegenover de Poolse rechter een rechtstreeks beroep op de bescherming van dit verdrag opengestaan. De rechtbank mag er derhalve op vertrouwen dat de Poolse rechter, zo daartoe aanleiding heeft bestaan, reeds over de redelijkheid van de duur van de tegen de opgeëiste persoon lopende strafvervolging heeft geoordeeld.
Strafrestant.
Tenslotte heeft de opgeëiste persoon gesteld dat hij van 23 december 2000 tot eind december 2005 in Polen in detentie heeft verbleven. De raadsman acht het daarom voor de hand liggend dat zijn cliënt deze detentie heeft ondergaan in verband met de feiten waarvoor de overlevering is verzocht en dat hij aldus het gehele strafrestant reeds heeft uitgezeten. De overlevering dient derhalve te worden geweigerd, aldus de raadsman.
Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon van de 5 jaren en 6 maanden gevangenisstraf die hem is opgelegd nog 4 jaren, 9 maanden en 15 dagen moet uitzitten. De bewering van de opgeëiste persoon dat hij het strafrestant reeds geheel heeft uitgezeten is op geen enkele wijze onderbouwd of anderszins aannemelijk geworden. De rechtbank ziet dan ook geen reden te twijfelen aan de duur van het in het EAB vermelde strafrestant. Nu dit strafrestant langer is dan de vier maanden genoemd in artikel 7, aanhef en onder b, van de OLW, ziet de rechtbank in de duur van het strafrestant geen beletsel voor overlevering van de opgeëiste persoon.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 47, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Provincial Court Judge bij The Lublin Provincial Court te Lublin, Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf (strafrestant van 4 jaren, 9 maanden en 15 dagen), te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.I. van der Kris, rech-ters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2007.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.