ECLI:NL:RBAMS:2006:BD4761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.511.2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2006 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat op 4 juli 2006 door de hoofdofficier van justitie in München II is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon, haar raadsman mr. M. Veldman, en de officier van justitie zijn gehoord. De rechtbank heeft in haar overwegingen het vertrouwensbeginsel als uitgangspunt genomen, wat inhoudt dat de rechtbank ervan uitgaat dat de informatie in het EAB juist is en dat toezeggingen van de uitvaardigende autoriteiten worden nagekomen, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat dit niet het geval is.

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering niet kan plaatsvinden omdat de opgeëiste persoon de Duitse nationaliteit heeft en niet de Nederlandse, en dat dit in strijd is met artikel 3 lid 1 onder a) van het Verdrag inzake de Overbrenging van Gevonniste Personen (VOGP). De rechtbank heeft deze argumentatie verworpen, omdat Nederland bij de bekrachtiging van het VOGP heeft verklaard dat het verdrag ook geldt voor vreemdelingen met een gewone verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken die bevestigen dat Duitse autoriteiten toezeggingen in dergelijke gevallen nakomen.

Na het horen van de partijen en het bestuderen van de ingediende stukken, heeft de rechtbank geconcludeerd dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de Duitse autoriteiten te twijfelen. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, zodat zij kan worden overgedragen aan de hoofdofficier van justitie in München II voor het strafrechtelijk onderzoek dat tegen haar loopt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.511.2006
RK nummer: 06/3702
Datum uitspraak: 22 december 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 september 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 4 juli 2006 door de justitiële autoriteit, de hoofdofficier van justitie (Oberstaatsanwalt) bij het openbaar ministerie München II (Staatsanwaltschaft München II), Bondsrepubliek Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum],
wonende: [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2006. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en haar raadsman, mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
Op 17 november 2006 is een tussenuitspraak gedaan. De rechtbank heeft naar aanleiding van het verweer van de raadsman ten aanzien van de terugkeergarantie het onderzoek heropend, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen van de uitvaardigende autoriteit bevestiging te verkrijgen dat de verleende terugkeergarantie daadwerkelijk voldoende zekerheid geeft dat de opgeëiste persoon na een eventuele onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf, op haar verzoek, ten spoedigste naar Nederland zal mogen terugkeren.
Op 8 december 2006 is de behandeling voortgezet op de openbare zitting. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeeiste persoon en haar raadsman gehoord. De opgeeiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
Na de zitting van 3 november 2006 zijn de navolgende stukken aan het dossier toegevoegd:
- een brief van de Nederlandse Consul te Munchen aan mr. Veldman d.d. 15 november 2006;
- een (Duitse vertaling van een) brief van mr. Veldman aan de officier van justitie te Amsterdam d.d. 27 november 2006;
- een brief van de hoofdofficier van justitie te Munchen aan het IRC te Amsterdam d.d. 30 november 2006;
- een brief van mr. Veldman aan de officier van justitie te Amsterdam d.d. 1 december 2006;
- een brief van de parketsecretaris aan de hoofdofficier van justitie te Munchen II d.d. 4 december 2006;
- een brief van de hoofdofficier van justitie te Munchen II aan het IRC d.d. 7 december 2006;
- een brief van Rechtsanwalt [advocaat] aan mr. Velman d.d. 7 december 2006.
2. Overweging rechtbank
In aanvulling op de verweren van de raadsman, die reeds zijn besproken in de interlocutoire uitspraak d.d. 17 november 2006, heeft de raadsman aangevoerd dat de antwoorden, die hij heeft ontvangen van Duitse collega’s, zijn twijfels met betrekking tot voornoemde garantie hebben doen toenemen. Hij wijst erop dat in de brief van 7 december 2006 van de leidinggevende hoofdofficier van justitie te Munchen de garantie weliswaar wordt herhaald, maar dat de verwijzing naar het VGOP erop duidt dat de de terugkeer naar Nederland alsnog zeer lang zou kunnen gaan duren. Het VGOP staat de Duitse autoriteiten niet toe een Duits staatsburger naar Nederland te laten gaan om daar een straf uit te zitten. Voorts is de officier van justitie die de garantie heeft afgegeven een ander dan degene die belast is met de uitvoering van de garantie en de feitelijke terugzending van de opgeëiste persoon. Subsidiair heeft de raadsman wederom verzocht om aanhouding om nogmaals vragen te stellen aan de Duitse autoriteiten.
De officier van justitie deelt dit standpunt niet en verwijst naar de brieven van de leidinggevende hoofdofficier van justitie d.d. 30 november en 7 december 2006. Zij stelt dat de garantie inmiddels drie keer is gegeven en dat de rechtbank, gelet op het vertrouwensbeginsel, er vanuit dient te gaan dat een dergelijke garantie zal worden nagekomen. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat dit niet zo zou zijn.
De rechtbank overweegt het volgende.
Een van de uitgangspunten van de Overleveringswet is het vertrouwensbeginsel.
Dit houdt onder meer in dat de rechtbank wordt geacht er vanuit te gaan dat de in een EAB vermelde informatie juist is en dat door de uitvaardigende autoriteiten gedane toezeggingen en verstrekte garanties daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd, tenzij duidelijke aanwijzingen bestaan dat de dagelijkse praktijk hiervan afwijkt. Van een dergelijke praktijk is niet gebleken. De raadsman heeft zich beroepen op de tekst van art 3 lid 1 onder a) van het Verdrag inzake de Overbrenging van Gevonniste Personen (VOGP), waar is geregeld dat een veroordeelde persoon slechts kan worden overgedragen als hij de nationaliteit van de staat van tenuitvoerlegging bezit. In de visie van de raadsman staat de omstandigheid dat de opgeëiste persoon niet de Nederlandse maar de Duitse nationaliteit heeft, aan effectuering van de overdracht in de weg.
De rechtbank kan de raadsman in deze gedachtegang niet volgen, nu Nederland bij de bekrachtiging van de toetreding tot het VOGP heeft verklaard dat het Verdrag geldt voor Nederlanders en vreemdelingen die hun gewone verblijfplaats op het grondgebied van het Koninkrijk hebben. De door de raadsman ter zitting aangehaalde uitspraak inzake [persoon 1] sterkt de rechtbank in haar oordeel dat de praktijk uitwijst dat de Duitse autoriteiten toezeggingen als hier aan de orde wel degelijk gestand blijken te doen, ook waar het gaat om personen met een andere nationaliteit dan de Nederlandse; immers heeft genoemde [persoon 1] niet de Nederlandse, maar de Turkse nationaliteit.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bij brief van 30 november 2006 (en bij brief van 7 december 2006) door de leidinggevende hoofdofficier van justitie gegeven bevestiging van de terugkeergarantie een afdoende antwoord is op de door de rechtbank opgeworpen vraag naar aanleiding van de eerder verleende garantie.
3. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
4. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 3 en 11 van de Opiumwet
Artikelen 2, 5, 6, 7, 12 en 13 van de OLW
5. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie bij het openbaar ministerie München II ten behoeve van het in de Bondsrepubliek Duitsland tegen haar gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit¬ter,
mrs. A.I. van der Kris en A.R.P.J. Davids, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van M.B. Weber, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 december 2006.