RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497376-2006
RK nummer: 06/2482
Datum uitspraak: 20 oktober 2006
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juni 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 19 april 2006 door de justitiële autoriteit, de hoofdofficier van justitie (Leitender Oberstaatsanwalt) bij het Openbaar Ministerie te Aurich (Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Noord Holland Noord’, Huis van Bewaring ‘Zwaag’ te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 oktober 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. B. Kochheim-Bossink, advocaat te Aerdenhout, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel (‘bevel tot voorarrest’) ten grondslag, uitgevaardigd door het Landgericht Aurich en gedateerd 12 april 2006 (nummer 11 KLs 7/06 – 112 Js 20302/05)
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 18 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Op dit feit is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De hoofdofficier van justitie bij het Openbaar Ministerie te Aurich heeft de volgende garantie gegeven:
Da die gesuchte Person niederländischer Staatsangehöriger ist, sichere ich hiermit im Einvernehmen mit dem Niedersächsischen Justizministerium zu, dass die zur Verbüßung einer eventuellen Freiheitsstrafe unter den Voraussetzungen des Überstellungsübereinkommens vom 21.03.1983 in die Niederlande zurücküberstellt werden wird.
Ferner sichere ich zu, dass bei der Rücküberstellung keine Bedingungen gestellt werden, so dass in den Niederlanden das Umwandlungsverfahren nach Artikel 9 Absatz 1 Buchstabe b und Artikel 11 des Überstellungsübereinkommens angewandt werden kann.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4.1 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en door twee of meer verenigde personen
en/of
medeplegen van afpersing.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid onder a OLW, zoals nader aangegeven in haar pleitnotities.
De opgeëiste persoon is bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem d.d. 24 april 2004 wegens een reeks delicten veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Van dit vonnis is de opgeëiste persoon in beroep gegaan. De raadsvrouw heeft enkele pagina's van het vonnis aan de rechtbank overgelegd. Zij heeft gesteld dat de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB onderdeel uitmaken van het Nederlandse strafonderzoek. In verband hiermee verzetten de beginselen van goede proces-orde, te weten het ne bis in idem-beginsel, zich tegen overlevering, aldus de raadsvrouw.
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon niet in Nederland is of wordt vervolgd ten aanzien van het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, in casu het medeplegen van de overval op [slachtoffer] in de nacht van 30 juli 2005 te Uplengen, Duitsland. Hieraan doet niet af dat in Nederland mogelijk opsporingshandelingen ten aanzien van dit feit hebben plaatsgevonden en evenmin dat wellicht tijdens de behandeling van Nederlandse strafzaak melding is gemaakt van dit feit.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer feitelijke grondslag ontbeert. Het verweer faalt derhalve.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie bij het Openbaar Ministerie te Aurich (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 oktober 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.