ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ7505

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.556-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Portugal in verband met strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2006 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Portugal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering wordt verzocht door een civiele rechtbank in Portugal, het Tribunal Judicial de Oeiras. De opgeëiste persoon, geboren in 1975 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is momenteel gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Noord-Holland Noord’. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd op 24 mei 2005. Dit EAB betreft een strafrechtelijk onderzoek naar zes strafbare feiten, waaronder ontvoering, georganiseerde diefstal en vervalsing van documenten.

De rechtbank heeft de argumenten van de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. Malewicz, gehoord. De opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat hij vreest voor zijn leven indien hij wordt overgeleverd aan de Portugese autoriteiten, gezien zijn eerdere ervaringen in een militaire strafgevangenis. Hij heeft echter geen feitelijke onderbouwing kunnen geven voor zijn vrees, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om de overlevering te weigeren op basis van artikel 14 van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, voldoen aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 17 oktober 2006, toegewezen en de overlevering aan Portugal toegestaan. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, L.C. Werkman, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.556-2006
RK nummer: 06/4253
Datum uitspraak: 19 december 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 oktober 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 24 mei 2005 door een rechter bij het ‘Tribunal Judicial de Oeiras’- 3ª, Juizo Criminal, te Oeiras (Portugal). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Noord-Holland Noord’,
Huis van Bewaring ‘Zwaag’ te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 december 2006. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Portugese taal.
Op deze zitting is de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van artikel 22, lid 3 OLW verlengd met dertig dagen aangezien de rechtbank er wegens haar volle agenda niet in slaagt binnen de gestelde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel ten grondslag, gedateerd 26 oktober 2001. In een brief d.d. 24 oktober 2006, afkomstig van het Tribunal Judicial de Oeiras, wordt bevestigd dat dit aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door genoemde rechtbank te Oeiras.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan zes naar het recht van Portugal strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Portugese nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder de nummers 16, 18 en 23 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
16: ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;
18: georganiseerde of gewapende diefstal;
23: vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Portugal een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Onder e II maakt het EAB er melding van dat de opgeëiste persoon tevens wordt verdacht van ‘three crimes of compound larceny’, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid moet worden vastgesteld. Uit eerder genoemde brief d.d. 24 oktober 2006 blijkt dat het hier drie autodiefstallen, gepleegd in vereniging, betreft.
Deze feiten zijn zowel naar het recht van Portugal als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard op dit punt geen verweer te zullen voeren.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de in het EAB genoemde feiten, is niet gebleken.
6. Verweren
6.1 Artikel 14 OLW.
De raadsman heeft een beroep gedaan op de weigeringgrond van artikel 14, eerste lid, OLW. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er bij de opgeëiste persoon gegronde vrees bestaat dat de Portugese justitiële autoriteiten na overlevering een hem opgelegde, en nog niet geheel ten uitvoer gelegde vrijheidstraf van 5 jaar, 3 maanden en 8 dagen alsnog ten uitvoer zullen leggen, hoewel het EAB hier geen betrekking op heeft.
De rechtbank stelt vast dat de overlevering verzocht wordt door een civiele rechtbank en dat de heer C. Camacho, rechter bij het Tribunal Judicial da Comarca de Oeiras in een ongedateerde, maar op 16 november 2006 om 20.35 uur ontvangen faxbrief nadrukkelijk heeft verklaard dat de rechtbank te Oeiras niet voornemens is de overlevering te vragen voor de tenuitvoerlegging van het strafrestant dat bij vonnis van het 'Naval Military Court' aan de opgeëiste persoon is opgelegd.
Uit de eerdergenoemde brief van 24 oktober 2006 blijkt dat, nu de opgeëiste persoon inderdaad uit de gevangenis is ontvlucht, er naar Portugees recht sprake is van 'a crime of prison break, committed on 18/08/2001'. In onderhavig EAB wordt voor dit feit de overlevering echter niet gevraagd en de rechtbank kan, nog daargelaten dat het feit naar Nederlands recht geen strafbaar feit oplevert, de overlevering daarvoor dan ook niet toestaan.
6.2 De opgeëiste persoon heeft naar voren gebracht dat hij uit een militaire strafgevangenis in Portugal is gevlucht en dat hij voor zijn leven vreest indien hij de resterende vrijheidsstraf in een gevangenis onder militair regime moet uitzitten, aangezien zijn kritische houding ten aanzien van het detentieregime in het verleden niet werd geaccepteerd door de autoriteiten. Deze kritische houding leidde tot strafexercities. De opgeëiste persoon heeft geen vertrouwen in het militaire justitiële apparaat in Portugal en evenmin in de Portugese raadsman die eveneens een militair was. De opgeëiste persoon heeft verzocht de overlevering te weigeren.
Hoewel de rechtbank geconstateerd heeft dat de opgeëiste persoon zich op dit punt veel zorgen maakt, heeft hij evenwel niets aangevoerd dat tot een weigering zou kunnen leiden; voor zover de opgeëiste persoon een beroep heeft willen doen op de weigeringgrond van artikel 11 OLW heeft hij zijn verweer onvoldoende feitelijk onderbouwd. Een beroep op dat artikel is naar het oordeel van de rechtbank ook niet aan de orde.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opegeëiste persoon] aan het ‘Tribunal Judicial de Oeiras’- 3ª, Juizo Criminal, te Oeiras (Portugal), ten behoeve van het in Portugal tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.C. Boeree, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en H.J. Tijselink, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.