ECLI:NL:RBAMS:2006:AY4331

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.285.2006 RKnr. 06/1648
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België in het kader van een Europees Arrestatiebevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2006 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees Arrestatiebevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in 1967 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland te Lelystad, werd verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat de feitenomschrijving in het EAB onvoldoende ernstige bezwaren zou bevatten. De rechtbank oordeelde echter dat de feitenomschrijving in het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen sprake was van een vermoeden van schuld aan de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belgische justitiële autoriteiten voldoende informatie hadden verstrekt en dat de bescherming van de specialiteit gewaarborgd was. Tevens werd een terugkeergarantie verleend door de Minister van Justitie, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, aangezien aan alle eisen van de OLW was voldaan. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, en er is geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.285.2006
RK nummer: 06/1648
Datum uitspraak: 23 juni 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 april 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 2 december 2005 door de justitiële autoriteit, de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ter zitting opgevende te wonen op het adres [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland te Lelystad,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 juni 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle gehoord.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 Overleveringswet op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 3 van de Overleveringswet met 30 dagen verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig vol is dat zij niet binnen de termijn van 60 dagen uitspraak zal kunnen doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
2.1
Aan het EAB ligt een internationaal bevel tot aanhouding bij verstek van 2 december 2005 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan 3 naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
2.2
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat uit de feitenomschrijving onvoldoende ernstige bezwaren jegens de opgeëiste persoon blijken. Teneinde nadere feitelijke informatie van de Belgische justitiële autoriteiten te verkrijgen, dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving van de feiten in het EAB onder e) voldoende duidelijk is en voldoet aan de eisen van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW. Daaruit blijkt immers voor welke strafbare feiten de Belgische justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon wensen te vervolgen en de bescherming van de zogenaamde specialiteit is aldus voldoende gewaarborgd.
De rechtbank heeft dan ook geen behoefte aan een nadere toelichting met betrekking tot de feiten.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings te Leuven heeft bij brief van 27 april 2006 de volgende garantie gegeven:
Ik kan u meedelen dat de Minister van Justitie mij machtiging verleent om de door U gevraagde terugkeergarantie te verstrekken, zodat de opgeëiste persoon, indien hij hier veroordeeld wordt tot een effectieve en definitieve vrijheidsbenemende straf of vrijheidsbenemende maatregel, deze straf of maatregel op zijn verzoek in Nederland zal kunnen ondergaan overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees Arrestatiebevel.
Daarnaast bevestig ik U dat België akkoord is gegaan met de buitenlandse omzettingsprocedure, zoals omschreven in artikel 11 van het Verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
(Medeplegen van) handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en
(Medeplegen van) handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
Artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeeiste persoon] aan de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en P.B. Martens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde , griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.