ECLI:NL:RBAMS:2006:AX1643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.497.038-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering aan Duitsland op grond van artikel 13 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2006 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland, ingediend door de hoofdofficier van justitie van het openbaar ministerie te München. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat betrekking had op de internationale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, belang heeft bij vervolging in Nederland, gezien zijn vaste woonplaats, werk en gezin hier. Echter, de rechtbank oordeelde dat de feiten waarvoor de overlevering werd gevraagd, zich in overwegende mate op Nederlands grondgebied hebben afgespeeld en dat Duitsland slechts als transitland fungeerde voor heroïnetransporten van Turkije naar Nederland.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW) toegepast, waarbij werd vastgesteld dat de beperkte schending van de Duitse rechtsorde niet opweegt tegen de inbreuk op de Nederlandse rechtsorde. De rechtbank concludeerde dat niet aan alle eisen van de OLW was voldaan, waardoor de overlevering niet kon worden toegestaan. De beslissing werd genomen na een openbare zitting waarin de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, aanwezig waren. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd, met inachtneming van de relevante wetsartikelen en de garantie van de Duitse autoriteiten dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.038-2006
RK nummer: 06/1297
Datum uitspraak: 12 mei 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 maart 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 2 december 2005 door de justitiële autoriteit, de hoofdofficier van justitie bij het openbaar ministerie (Staatsanwaltschaft) te München (Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedatum] 1968,
wonende: [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 april 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel van het kantongerecht (Amtsgericht) München van 24 november 2005, dossiernummer ER I Gs 12923/05, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De hoofdofficier van justitie van het openbaar ministerie München I heeft de volgende garantie gegeven:
Insoweit garantiert die Staatanwaltschaft München I, dass
1. der Verfolgte nach seiner eventuellen rechtskräftigen Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe diese Strafe in den Niederlanden verbüssen kann, und
2. die gegen den Verfolgten zu verhängende Strafe in den Niederlanden nach dem im Artikel 11 des Übereinkommens über die Überstellung verurteilter Personen vom 21. März 1983 beschriebenen Verfahren umgewandelt werden kann.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4.1 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A/B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. De weigeringsgrond van artikel 13 OLW
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat het EAB ziet op twee feiten die in Nederland hebben plaatsgevonden, zodat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 13, eerste lid onder a OLW.
De officier van justitie heeft gevorderd dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van deze weigeringsgrond aangezien:
A. enerzijds weliswaar blijkt dat de opgeëiste persoon belang heeft bij vervolging en berechting in Nederland, nu hij de Nederlandse nationaliteit heeft en thans hier een vaste woonplaats heeft alsmede werk en een kind;
B. doch anderzijds uit het EAB en de stukken ter ondersteuning daarvan blijkt dat de vervolging in Duitsland betrekking heeft op de internationale handel in verdovende middelen welke samen met anderen, waarvan thans in Duitsland één persoon gedetineerd is en de anderen door de Duitse autoriteiten internationaal gesignaleerd zijn, werd uitgevoerd, het onderzoek in Duitsland gaande is, de bewijsmiddelen zich in Duitsland bevinden en ook de Duitse rechtsorde door deze handel in verdovende middelen is geschonden.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet in redelijkheid tot haar vordering om af te zien van de weigeringsgrond heeft kunnen komen, aangezien de feiten zich in overwegende mate op Nederlands grondgebied hebben afgespeeld. Het betreft een tweetal transporten van heroïne van Turkije naar Nederland, georganiseerd vanuit Nederland, terwijl alles erop wijst dat de heroïne was bedoeld voor de Nederlandse markt. Daarmee is sprake van een grove schending van de Nederlandse rechtsorde. Voor het eerste feit, een heroïnetransport in september/oktober 2003, geldt dat uit de in het EAB gegeven omschrijving daarvan niet blijkt van enigerlei betrokkenheid van Duitsland. Voor het tweede feit, een heroïnetransport in november 2004, geldt dat de heroïíne weliswaar in Duitsland is onderschept, doch dat deze niet bedoeld was voor de Duitse markt. Duitsland fungeerde slechts als transitland voor de verdovende middelen die
onderweg waren naar Nederland. Deze beperkte schending van de Duitse rechtsorde weegt niet op tegen de inbreuk op de Nederlandse rechtsorde.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering niet te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.
10. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie bij het openbaar ministerie (Staatsanwaltschaft) te München ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.I. van der Kris, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2006.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.