Parketnummer: 13/463305-05
Datum uitspraak: 25 januari 2006
van de politierechter te Amsterdam, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De politierechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2006.
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Aan verdachte is - samengevat - tenlastegelegd dat enkele teksten van zijn hand, die te lezen waren op zijn website “Het Periodiek Internetsysteem” beledigend zijn tegen [slachtoffer] (feit 1), beledigend zijn tegen groepen mensen, te weten homoseksuelen (feit 2) en joden (feit 4) en aanzetten tot haat tegen homoseksuelen (feit 3).
3.2. Verdachte heeft - samengevat - aangegeven dat zijn internet-site “Het Periodiek Internetsystem” een humoristisch karakter heeft. In columns schrijft hij onder het pseudoniem “Andries Knevel” satirisch bedoelde stukjes. Hierbij doet hij zich voor als voorganger van een christelijke (internet-)gemeente. Verdachte haalt in deze stukjes veelvuldig bijbelteksten aan om deze vervolgens te projecteren op een al dan niet actueel onderwerp. Verdachte heeft verklaard niet het opzet te hebben gehad te beledigen. Verdachte heeft voorts verklaard zelf niet gelovig te zijn - althans niet in de christelijke god te geloven - en geen christelijke boodschap te willen uitdragen.
3.3. Op grond van artikel 10, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft eenieder recht op vrijheid van meningsuiting. Het tweede lid van dit artikel beperkt dit recht, mits bij wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van - onder meer - de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen.
3.4. Mede gelet op bestendige jurisprudentie terzake brengt het voorgaande mee dat betrekking tot de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten heeft te gelden dat de vraag of een bepaalde uitlating beledigend is in drie delen uiteenvalt:
a) Is de gebezigde uitlating op zichzelf beledigend?
b) Volgt uit de context van het geheel waarvan de beledigende uitlating deel uitmaakt dat het kennelijk aan het maatschappelijk debat bijdraagt, waardoor het beledigende karakter aan de uitlating komt te ontvallen?
c) Indien vraag b) bevestigend wordt beantwoord: kan desondanks worden gesproken van een onnodig grievende uitlating?
Dit brengt de politierechter tot de volgende beslissingen.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
3.5. In de onder 1. tenlastegelegde passages kunnen ten aanzien van [slachtoffer] de termen “hoer”, “zondigste zondaar” en de zinsnede “terwijl de goddeloze [slachtoffer] van de Satanskerk vast gouden tijden beleefd heeft, gedurende haar hoererende bestaan, maar bij de witte troon van Hem aangekomen zal haar schande ten volle en met glorie geopenbaard worden” op zichzelf als beledigend worden beschouwd.
De column waarin de gewraakte passages staan is gedateerd 29 januari 2004 en er bestaan geen aanwijzingen dat verdachte deze column op een andere datum op de internetsite heeft geplaatst. Rond deze datum bestond een maatschappelijke discussie over de Amsterdamse gemeentepolitici [gemeentepoliticus] en [slachtoffer]. Laatstgenoemde had in januari 2004 een autobiografisch boek gepubliceerd met de titel “Zonder moeder”. In dit boek schrijft zij onder meer dat zij enige tijd als prostituee heeft gewerkt en verbonden is geweest aan de Satanskerk te Amsterdam. Gelet op haar positie van gemeenteraadslid, de commotie die kort daarvoor rond wethouder [gemeentepoliticus] was ontstaan in verband met prostitutiebezoek en de media-aandacht die rond de publicatie van haar boek viel te verwachten, was een maatschappelijk debat te voorzien. Verdachte heeft aan dit debat een bijdrage willen leveren door middel van een column op zijn internetsite op de hiervoor bedoelde wijze.
Binnen deze context ontvalt naar het oordeel van de politierechter het beledigend karakter van de betreffende passages. Zij kunnen voorts niet desondanks als onnodig grievend worden aangemerkt.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelgde
3.6. De in de onder 2 tenlastegelegde passages “(vunzige) flikkers”, “...hoeven de homo’s niet meer onherroepelijk ter dood gebracht worden, indien ze op onreine wijze bij elkaar liggen, maar het mag wel” en “Daarom is de doodstraf voor een homofiel in mijn ogen nog een te milde straf” zijn op zichzelf beledigend.
Verdachte heeft deze uitlatingen gedaan in de context van bijbelpassages waarin homoseksualiteit wordt veroordeeld. Verdachte heeft aangegeven dat hij niet gelovig is en geen christelijke boodschap wil uitdragen. Zelfs al zouden deze uitlatingen desondanks kennelijk tot een maatschappelijk debat bijdragen, dan zijn zij naar het oordeel van de politierechter toch zodanig onnodig grievend en buiten de grenzen van het aanvaardbare, dat zij als beledigend dienen te worden opgevat.
Hieraan doet niet af dat verdachte heeft verklaard dat hij geen opzet heeft gehad om homoseksuelen te beledigen en slechts een humoristische en niet serieus te nemen stuk heeft willen schrijven, nu hij welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij deze groep met voornoemde uitlatingen onverschoonbaar zou beledigen. Daarbij speelt een rol dat het voor de gemiddelde bezoeker van de internetsite niet zonder meer duidelijk is dat, ondanks de satirisch bedoelde opzet van de internetsite als geheel, deze specifieke passages over homoseksuelen niet serieus genomen dienen te worden.
Een verwijzing naar de in de jurisprudentie bestaande ‘literaire exceptie’ kan verdachte niet baten. In het onderhavige geval is verdachte immers zelf verantwoordelijk voor wat hij al dan niet onder een pseudoniem schrijft.
Bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde
3.7. De onder 4 tenlastegelegde passages “Weer zo’n groepje daglichtschuwende wetteloze joden, denk ik dan dikwijls” en “Ja, ook vandaag nog gedragen de Joden zich dus als beesten, vrienden” zijn op zich zelf beschouwd beledigend.
De context waarbinnen deze uitlatingen zijn gedaan is als volgt: de column dateert van 25 februari 2004 en draagt de titel: ‘The Passion of the Christ’, verwijzend naar de gelijknamige film van Mel Gibson die rond die tijd in première ging. Over deze film was veel discussie, veelal met of vanuit een religieuze achtergrond. Een van de discussiepunten was dat de filmmaker op verzoek van een aantal vooraanstaande joodse personen een bepaalde passage waaraan zij aanstoot namen had geschrapt uit de film. Verdachte heeft vervolgens een bijbelvers aangehaald (Ezechiël 8:9-13) en de uitlating gedaan “Weer zo’n groepje daglichtschuwende wetteloze joden, denk ik dan dikwijls”. Binnen deze context kan naar het oordeel van de politierechter worden gesproken van een bijdrage aan het maatschappelijk debat, waardoor het beledigende karakter aan de uitlating komt te ontvallen. Deze uitlating is voorts niet onnodig grievend.
Dit laatste geldt echter niet voor de tweede passage in het onder 4 tenlastegelegde: “Ja, ook vandaag nog gedragen de Joden zich dus als beesten, vrienden”. Deze vergelijking, ook als zij in de bredere context van voornoemd maatschappelijk debat wordt gedaan gaat de grenzen van het aanvaardbare te buiten en vormt derhalve een strafbare belediging.
De politierechter merkt op dat aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten joden, wegens hun ras en niet wegens hun godsdienst. Zonder te willen treden in de beantwoording van de vraag of het jodendom dient te worden opgevat als ras of als godsdienst, is de politierechter van oordeel dat aan de term ‘ras’ in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht in het licht van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie van 7 maart 1966 (Verdrag van New York), een zodanig ruime betekenis moet worden toegekend dat in het onderhavige geval veroordeling moet volgen.
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
3.8. Van het onder 3. tenlastegelegde wordt verdachte vrijgesproken. In de context waarbinnen deze uitlating is gedaan, te weten, het aanhalen van vele bijbelpassages waarin homoseksualiteit wordt veroordeeld, gevolgd door de passage: “Wij haten homo’s precies zoals ook God ze haat”, kan deze uitlating niet worden opgevat als het aanzetten tot haat tegen en/of discriminatie van mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid. Voor de gemiddelde bezoeker van deze internetsite moet het duidelijk zijn dat deze site satirisch is bedoeld en dat de bedoelde gemeente een fictieve is. “Wij” dient dan ook te worden opgevat als “ik”, immers alleen verdachte. Op deze wijze kan deze passage niet worden opgevat als het aanzetten tot haat jegens homoseksuelen, doch veeleer als een persoonlijk mening van de schrijver.
3.9. De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 4 april 2005 te Amsterdam zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten homoseksuelen, wegens hun homoseksuele gerichtheid, door teksten te plaatsen op het internet op de locatie: http://home.planet.nl/~dooij051 met de volgende inhoud:
- Homo’s definiëren wij zodoende niet alleen als die mensen met de homoseksuele geaardheid – die wij de (vunzige) flikkers noemen, maar als alle zgn. ‘sodomieten’ waartoe ook vele heteroseksuelen behoren – die wij de ‘bokken’ noemen.
en
- Daarom worden Joden-jongetjes slechts abusievelijk besneden en hoeven de homo’s niet meer onherroepelijk ter dood gebracht worden, indien ze op onreine wijze bij elkaar liggen, maar mag het wel.
en
- Daarom is de doodstraf voor een homofiel in mijn ogen nog een te milde straf;
4.
In de periode van 25 februari 2004 tot en met 4 april 2005 te Amsterdam zich in het openbaar, bij geschrift, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras, door op de internet pagina http://home.planet.nl/~dooij051/heilige geest.htm een tekst te plaatsen met de volgende inhoud:
- Ja, ook vandaag nog gedragen de Joden zich dus als beesten, vrienden.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
Het onder 2 en 4 bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten 1, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen, waarvan een gedeelte, groot 40 uren subsidiair 20 dagen, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder merkt de politierechter op dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van groepen mensen. Verdachte heeft weliswaar aangegeven dat hij niemand heeft willen beledigen en dat zijn uitlatingen slechts satirisch en humoristisch zijn bedoeld. Wat hiervan ook zij, gebleken is dat meerdere groepen onnodig zijn gekwetst en beledigd door verdachtes uitlatingen.
Vrijheid van meningsuiting is een belangrijke verworvenheid in de samenleving. Het internet biedt een uitstekend en gemakkelijk toegankelijk medium om van deze vrijheid gebruik te maken en een mening te uiten. Keerzijde van de gemakkelijke toegankelijkheid van dit medium is dat eenieder ongehinderd teksten openbaar kan maken waardoor anderen onnodig gekwetst en gegriefd worden, terwijl met dergelijke uitlatingen geen te respecteren doelen worden gediend. Overschrijding van de grenzen van het aanvaardbare dient dan ook te worden bestraft.
Aangezien de politierechter minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie zal de straf voor verdachte lager uitvallen dan gevorderd. De politierechter acht een geldboete van na te noemen hoogte passend en geboden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 57 en 137c van het Wetboek van Strafrecht.
De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
het zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over homoseksuelen wegens hun homoseksuele gerichtheid, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
het zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over joden wegens hun ras.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 1.000,-- (duizend euro). Als verdachte niet betaalt en verhaal niet mogelijk is zal deze boete worden vervangen door 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze politierechter van 25 januari 2006.