ECLI:NL:RBAMS:2006:7464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
305828 / HA ZA 04-4028
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bank voldoet aan zorgplicht jegens particuliere cliënt en mag uitgaan van niet-professionele adviseur

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2006 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een particuliere cliënt, aangeduid als [eiseres], en de ING Bank N.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bank erin is geslaagd te bewijzen dat zij aan haar zorgplicht jegens de cliënt heeft voldaan. De zaak betreft de vraag of de bank voldoende kennis heeft genomen van de financiële positie van de cliënt en of zij mocht uitgaan van de niet-professionele hoedanigheid van de adviseur van de cliënt, [naam 1].

De procedure begon met een tussenvonnis van 6 juli 2005, waarin de bank werd toegelaten tot bewijsvoering. De getuigenverklaringen van verschillende ING-medewerkers, waaronder [naam 2], [naam 3] en [naam 4], bevestigden dat de bank adequaat had gehandeld en dat de cliënt en haar adviseur [naam 1] duidelijk hadden aangegeven dat het om een niet-professionele advisering ging. De rechtbank oordeelde dat de bank niet in staat was om volledige inzage te krijgen in de financiële situatie van de cliënt, aangezien zij Belgisch ingezetene was en de bank daardoor beperkt was in haar mogelijkheden om informatie te verkrijgen.

De rechtbank concludeerde dat de ING Bank aan haar zorgplicht had voldaan door de cliënt te adviseren op basis van de informatie die beschikbaar was. De vorderingen van de cliënt werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis bevestigt de verantwoordelijkheid van financiële instellingen om zorgvuldig om te gaan met de belangen van hun cliënten, maar ook de beperkingen die kunnen voortvloeien uit de hoedanigheid van de adviseur en de cliënt zelf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 305828 / HA ZA 04-4028
Vonnis van 20 september 2006
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] , België,
eiseres,
procureur mr. B.J.H. Crans,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. P. Smits (ING Bank).
Partijen zullen hierna [eiseres] onderscheidenlijk ING genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juli 2005
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 november 2005
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 maart 2006
  • de conclusie na getuigenverhoor van de zijde van ING
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor van de zijde van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In voornoemd tussenvonnis is ING toegelaten tot het bewijs
A. van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij in relatie tot [eiseres] voldaan heeft aan haar verplichtingen om, gelet op de belangen van [eiseres] , op adequate wijze kennis te nemen van de financiële positie van [eiseres] , van haar ervaring met beleggen en van haar beleggingsdoelstellingen, een en ander in het licht van hetgeen daarover in het tussenvonnis onder 4.3. en 4.4. is overwogen;
B. van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [eiseres] en/of [naam 1] zich op zodanige wijze hebben uitgelaten, dat ING mocht uitgaan van de niet beroeps- en/of bedrijfsmatige hoedanigheid van [naam 1] bij zijn advisering van [eiseres] , in het licht van hetgeen daarover in het tussenvonnis onder 5.1. is overwogen.
2.2.
ING heeft daartoe als getuigen doen horen [naam 2] (thans zelfstandig ondernemer, in 1999 bij ING Hoofd Beleggingen, district Zuid-Limburg, hierna: [naam 2] ), [naam 3] (directeur Marketing Prive Banking ING Nederland, hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (rayondirecteur bij ING, hierna: [naam 4] ). In contra-enquête heeft [eiseres] zich zelf doen horen.
2.3.
Onderdeel A.
2.3.1.
[naam 2] heeft op dit punt verklaard, voorzover hier van belang:
In 1999 was ik hoofd Beleggingen, district Zuid-Limburg, bij de ING Bank. In die functie had ik ook contact met particuliere klanten. In die hoedanigheid heb ik ook contact gehad met mevrouw [eiseres] . Dat was in december 1999 voor het eerst, naar aanleiding van een introductie via de heer [naam 1] . [naam 1] zelf was bij ons geïntroduceerd in oktober 1999. In december 1999 heb ik met [eiseres] en [naam 1] een eerste gesprek gevoerd. De heer [naam 3] , de districtsdirecteur Private Banking, is ook kort bij dat gesprek aanwezig geweest. Dat was alleen om even een handje te geven, hij is snel daarna weer vertrokken. Aan het inhoudelijke gesprek heeft hij toen niet deelgenomen. Andere aanwezigen, eveneens niet voor de gehele tijd, waren namens de bank de heer [naam 4] en de heer [naam 5] . De heer [naam 4] was aanwezig voor een aantal administratieve zaken en de heer [naam 5] zou degene zijn die de telefonische contacten zou onderhouden. Ikzelf ben gedurende het hele gesprek aanwezig geweest. De bedoeling van het gesprek was om te kijken of [eiseres] klant bij ons kon worden.
Het uitgangspunt was de stand van zaken van de beleggingen bij de Rabobank. [eiseres] had een overzicht van die portefeuille bij de hand. Op basis daarvan zijn de uitgangspunten besproken. Het zou gaan om de lange termijn en er behoefde op korte termijn geen inkomsten gegenereerd te worden. Het kwam erop neer dat het bestaande beleggingsbeleid zoals dat bij de Rabobank gevoerd werd, gecontinueerd moest worden. [eiseres] heeft dit medegedeeld en [naam 1] bevestigde dit. In het kort kwam dit beleid erop neer dat er put-opties werden geschreven op AEX-aandelen waarna, na ontvangst van deze aandelen, call-opties zouden worden geschreven. Ik zou dit willen omschrijven als een niet-speculatief beleggingsbeleid. De aandelen zouden steeds daadwerkelijk worden geleverd en daar zouden op dat moment ook steeds voldoende liquide middelen tegenover staan. Er werd kort gezegd niet belegd met geleend geld. Wij konden ons in dit beleid vinden. Ik weet niet of de karakterisering ‘niet-speculatief’ in dat gesprek door ons expliciet gegeven is.
Wij nemen in dit soort gesprekken niet zonder meer genoegen met ja of nee antwoorden. Er wordt doorgevraagd, we willen een onderbouwing. In dit geval was er zoals ik al zei een duidelijke basis, namelijk de beleggingen bij de Rabobank. [eiseres] en [naam 1] zijn in het gesprek beide ongeveer gelijkelijk aan het woord geweest. Ik denk wel dat [eiseres] wist waar het over ging, gelet op haar kennisniveau en haar omgeving. Zij heeft ook medegedeeld dat zij lid was van een beleggings-studieclubje. Er is niet zozeer vakinhoudelijk gesproken, het ging meer over de structuur.
U vraagt mij welke vragen concreet worden gesteld om zicht te krijgen op de vermogenssituatie. Wij vragen naar de beleggingshorizon en wij vragen wat de bestemming van de belegde gelden is. Met [eiseres] is over pensioen niet gesproken. Er wordt ook gevraagd of er directe inkomsten behoefden te worden. Dat was zoals ik al zei niet het geval. Het bleek ook al snel dat er geen onttrekkingen plaatsvonden. U vraagt mij of er ook specifieke vragen over het vermogen zijn gesteld. Wij begrepen dat zij inkomsten had uit arbeid en dat er ook andere bronnen waren. Die andere bronnen hebben wij niet helder gekregen. Zij wilde daar geen inzage in geven. Wij konden die informatie ook niet op andere wijze krijgen, waarbij een rol speelt dat [eiseres] Belgisch ingezetene was. Anders dan bij Nederlandse ingezetenen zijn wij dan overgeleverd aan wat de klant zelf verteld. Het is ook zo dat mensen in een eerste gesprek niet alles in een keer op tafel leggen. Maar wat ons verteld werd, werd ondersteund door het bestaande beleggingsbeleid. U vraagt mij of de schuldenpositie en de woonlasten nog aan de orde zijn geweest. Ja, dat is wel het geval. Ik weet niet meer specifiek hoe dat gegaan is. Ik weet nog dat ze in Brasschaat een appartement bewoonde, maar ik weet niet of dat huur of koop was. U vraagt mij of er naar de herkomst van de gelden is gevraagd. Daar is een beetje omheen gedraaid. We kregen de indruk dat het te maken had met een echtscheiding.
2.3.2.
[naam 3] heeft op dit punt verklaard, voorzover hier van belang:
U vraagt mij of ik de indruk had dat er volledig zicht was op de financiële positie van [eiseres] . Van belang voor ons was dat de allowance-faciliteit voldoende was afgedekt. Usance in die tijd was dat je inzage had in de inkomens en de vermogenpositie van de klant. Omdat [eiseres] geen Nederlands ingezetene was, hadden wij die inzage niet. In dat geval vragen wij om een contante afdekking via een toereikend tegoed op de rekening. In het geval van [eiseres] is dat ook zo gegaan. [eiseres] heeft geen volledig inzicht gegeven in haar financiële positie. Wij hebben haar daar wel naar gevraagd, ook omdat dat uit commerciële overwegingen ook om andere redenen voor ons interessant kon zijn.
2.3.3.
[naam 4] heeft op dit punt verklaard, voorzover hier van belang:
U houdt mij voor dat er bij nieuwe klanten altijd recherche plaatsvindt. U vraagt mij of er een verschil is tussen de recherche die bij [naam 1] is toegepast en de recherche die bij [eiseres] is toegepast. [naam 1] was Nederlands ingezetene en zijn gegevens waren dus toegankelijk. [eiseres] was Belgisch ingezetene en dan is er geen sprake van een mogelijkheid tot inzage in de aangifte inkomstenbelasting en vermogensbelasting. Het is dan moeilijker om recherche te plegen, je moet meer afgaan op wat de klant je vertelt.
2.3.4.
In de contra-enquête heeft [eiseres] verklaard, voorzover hier van belang:
Ik ben eind december 1999 bij de ING BANK geïntroduceerd, via [naam 1] .
[naam 1] had mij gezegd dat hij alles al geregeld had met de ING en dat alles in orde was. De afspraak zou alleen een formaliteit betreffen, ik zou ook documenten moeten tekenen. Het gesprek vond plaats in het hoofdkantoor te Maastricht. In ieder geval was [naam 2] daarbij aanwezig en deels ook de heer [naam 5] . Voorts is kort de heer [naam 4] langs geweest met paperassen. Het gesprek vond in hoofdzaak plaats tussen [naam 2] en [naam 1] . Ik luisterde. [naam 2] en [naam 1] hebben over beleggingstransacties gesproken, aan mij is niets gevraagd. Ik vond dat wel best. [naam 1] was de eerste na mijn scheiding die ik ontmoette. Tot die tijd had ik alleen maar huishoudgeld gehad, nu moest ik gaan beleggen. [naam 1] zou daarvoor verantwoordelijk zijn. Hij wist dat ik er niets van snapte. Tijdens het gesprek is gezegd dat het om een defensieve portefeuille zou gaan. Het was mijn pensioen. Dat woord is ook gevallen, ik denk dat ik dat gezegd heb. Het ging erom dat het beleggingsbeleid zoals dat bij de Rabobank in Heerde werd gevoerd, gecontinueerd zou worden. Dat is ook in dat gesprek zo gezegd. Aan mij zijn geen concrete vragen gesteld. Het was een tweegesprek tussen [naam 1] en [naam 2] . Ik weet nog dat zij elkaar erg goed vonden en dat er ook gesproken is over de portefeuille van twee broers met de naam [naam 6] of [naam 6] , een van hen heet van voren [naam 6] , die bij ING was ondergebracht en waaromtrent [naam 1] adviseerde. Omtrent mijn inkomsten is mij niets gevraagd in dit gesprek. Ik heb daar ook geen documenten voor overgelegd. Daar is mij ook niet om gevraagd.
2.3.5.
De rechtbank acht ING in het bewijs van de in onderdeel A. bedoelde feiten en omstandigheden geslaagd. In het tussenvonnis is in rechtsoverweging 4.3. de door ING gestelde invulling van haar zorgplicht weergegeven. In rechtsoverweging 4.4. is vervolgens overwogen dat indien die invulling komt vast te staan, ING daarmee jegens [eiseres] – die dat ook niet heeft betwist – aan haar verplichtingen heeft voldaan. De hiervoor weergegeven passages uit de verklaring van [naam 2] bevestigen op alle punten de voornoemde door ING gestelde invulling, nu deze verklaring ingaat zowel op de beleggingsdoelstellingen en [eiseres] ’s ervaring met beleggen als [eiseres] ’s inkomens- en vermogenspositie. [naam 2] heeft overigens ook bevestigd hetgeen in het tussenvonnis reeds was overwogen en daarom als zodanig geen onderdeel van de bewijsopdracht uitmaakte, namelijk dat besproken is dat uitgegaan moest worden van het beleggingsbeleid zoals dat bij de Rabobank gevoerd werd, alsmede dat met [eiseres] over pensioen niet gesproken is. Voorts verdient opmerking dat alle getuigen spreken over de omstandigheid dat ING nog wel meer had willen doen om invulling te geven aan haar zorgplicht, maar dat [eiseres] daar niet aan meewerkte, terwijl die medewerking in verband met haar ingezetenschap in België wel noodzakelijk was. Ook deze omstandigheid speelt mee bij het oordeel dat ING al datgene heeft gedaan wat van haar verlangd kon worden.
2.3.6.
Aan de verklaring van [naam 2] komt, anders dan [eiseres] lijkt te willen suggereren, geen mindere bewijskracht toe dan aan de verklaring van [eiseres] . Hij is immers, reeds omdat hij ten tijde van zijn verhoor niet meer in dienst was van ING, geen partijgetuige. Op zichzelf is juist dat [eiseres] de verklaring van [naam 2] op een aantal punten tegenspreekt. Is er echter geen formele reden om aan haar verklaring meer gewicht toe te kennen, ook overigens is die reden er niet. Feiten en omstandigheden die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat [naam 2] ’s verklaring consistentie en/of geloofwaardigheid mist, zijn gesteld noch gebleken. Nu evenmin enig persoonlijk belang van [naam 2] bij de afloop van deze zaak naar voren is gekomen, zal de rechtbank aan zijn verklaring een zwaarder gewicht toekennen dan aan die van [eiseres] .
2.4.
Onderdeel B
2.4.1.
[naam 2] heeft op dit punt verklaard, voorzover hier van belang:
In 1999 was ik hoofd Beleggingen, district Zuid-Limburg, bij de ING Bank. In die functie had ik ook contact met particuliere klanten. In die hoedanigheid heb ik ook contact gehad met mevrouw [eiseres] . Dat was in december 1999 voor het eerst, naar aanleiding van een introductie via de heer [naam 1] . [naam 1] zelf was bij ons geïntroduceerd in oktober 1999. In december 1999 heb ik met [eiseres] en [naam 1] een eerste gesprek gevoerd.
In het gesprek is eerst de positie van [naam 1] aan de orde geweest. Aanvankelijk hadden wij negatief geadviseerd over de door hem gewenste rol bij de advisering van [eiseres] . Wij hebben duidelijk gemaakt dat hij dergelijke adviezen hooguit aan een of twee personen zou verstrekken en daar geen geldelijke vergoeding voor zou ontvangen. Wij hebben voorts gezegd dat ook de grootte van het te beheren vermogen en de onderlinge verhouding tussen [naam 1] en [eiseres] een rol speelde. [naam 1] en [eiseres] hebben in dit gesprek beiden bevestigd dat het slechts een vriendendienst betrof en dat er geen geldelijke vergoeding tegenover stond. [naam 1] gaf voorts aan op de hoogte te zijn van de vergunningsplicht voor professionele vermogensbeheerders. Hij zei dat hij geen rol als professionele vermogensbeheerder ambieerde en daarom geen vergunning wilde aanvragen. Hij zei wel dat hij een grote vriendenkring had en vaak werd aangesproken voor advies.
Met [naam 1] is niet gesproken over zijn vennootschap VDM Advies B.V. ik hoorde pas van die vennootschap na het ontstaan van het conflict tussen [eiseres] en [naam 1] . Van [naam 1] wist ik wel dat hij ooit een drukkerij had gehad die hij goed had verkocht. Hij leefde van de inkomsten uit zijn vermogen. [naam 1] heeft geen andere klanten bij de bank geïntroduceerd. Hij heeft wel eens ons verzocht om een vriend van hem te bellen, maar dat had met beleggingen niet te maken. Het ging om een bedrag op een spaarrekening waar te weinig rente op werd verstrekt.
In vervolggesprekken is nog wel eens gevraagd of [naam 1] een vergoeding van [eiseres] kreeg. In het eerste jaar vonden er eens per kwartaal gesprekken plaats waarbij steeds werd gevraagd of [naam 1] een vergoeding kreeg. Het antwoord was steeds nee.
2.4.2.
In de contra-enquête heeft [eiseres] verklaard, voorzover hier van belang:
[naam 1] heeft mij bij ING geïntroduceerd als mevrouw [eiseres] . Hij heeft mij ook nooit anders aangesproken in aanwezigheid van mensen van de ING. Zelf heb ik tegen ING gezegd dat [naam 1] mijn vermogensbeheerder was. Daar zijn door ING geen vragen over gesteld, ook niet over de betaling. Dit terwijl [naam 1] wel door mij betaald werd. [naam 2] heeft gezegd dat het een beetje ingewikkeld lag in verband met de regelgeving, maar dat [naam 1] wel voor mij mocht optreden. Mij is niet verteld hoe ze dat geregeld hadden. Ik heb daar verder ook geen aandacht aan besteed, het feit dat het geregeld was, was voor mij voldoende.
Zoals ik al zei had [naam 1] al voor mij introductiegesprek bij de ING geregeld dat hij daar wel voor mij mocht optreden.
2.4.3.
Ook met betrekking tot dit onderdeel is ING geslaagd in het te leveren bewijs, in ieder geval waar het uitlatingen van [naam 1] betreft. Daarbij wordt wederom doorslaggevend belang gehecht aan de verklaring van [naam 2] op dit punt, mede gelet op hetgeen omtrent zijn persoon in 2.3.6. reeds is overwogen. Het is bovendien [naam 2] die expliciet verklaart dat [naam 1] en [eiseres] expliciet antwoord hebben gegeven op de vragen van ING naar de hoedanigheid van [naam 1] , en wel zodanig dat niet van een
professionelehoedanigheid behoefde te worden uitgegaan. [eiseres] heeft weliswaar in haar verklaring naar voren gebracht dat daar door ING geen vragen over zijn gesteld, ook niet over de betaling, maar dat sluit niet uit dat dit tenminste wel aan [naam 1] gevraagd is. In dit kader kan er op worden gewezen dat [eiseres] zich naar eigen zeggen niet zo bezig hield met de hoedanigheid van [naam 1] , kennelijk in verband met het feit dat haar werd verteld dat “ze” (bedoeld worden kennelijk ING en [naam 1] ) het al geregeld hadden. Dat zou, wederom volgens [eiseres] zelf, al vóór het introductiegesprek zijn geschied. In het tussenvonnis (5.1.) is reeds overwogen dat niet valt in te zien waarom ING op dit punt niet op de mededeling van [naam 1] mocht afgaan.
2.5.
Uit al het voorgaande, het tussenvonnis daaronder begrepen, volgt dat de vorderingen van [eiseres] niet toewijsbaar zijn. Als de in het ongelijk gestelde partij dient zij de gedingkosten te dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
- wijst het gevorderde af,
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot heden aan de zijde van ING Bank begroot op € 241,- aan vastrecht en op € 1.808,- aan salaris procureur,
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2006. [1]

Voetnoten

1.type: JT