ECLI:NL:RBAMS:2005:AV0126

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.497217-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering aan België wegens onvoldoende garanties voor een nieuw proces

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2005 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Advocaat-generaal bij het Hof van beroep te Gent. De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare zittingen op 19 augustus en 9 september 2005, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.H.J. Bals, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was gedagvaard voor de zitting die leidde tot het arrest van het Hof van beroep te Gent van 2 januari 2001. Dit was een belangrijk punt, omdat de rechtbank moest beoordelen of de Belgische autoriteiten voldoende garanties konden bieden dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zou worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. De rechtbank oordeelde dat de garantie die door de Advocaat-generaal was gegeven, onvoldoende was, omdat deze slechts een verwachting uitsprak en geen zekerheid bood.

De rechtbank verwees naar de relevante wetgeving, met name artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), en naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad. Gezien het feit dat België niet is aangesloten bij het tweede aanvullend protocol van het Europees Uitleveringsverdrag, was er een risico dat de opgeëiste persoon niet adequaat zou worden geïnformeerd over zijn rechtspositie na overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en het bevel tot gevangenhouding opgeheven. De rechtbank concludeerde dat niet aan de eisen van artikel 12 OLW was voldaan, waardoor de overlevering niet kon worden toegestaan. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497217-2005
RK nummer: 05/2407
Datum uitspraak: 16 september 2005
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juli 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 27 april 2005 door de justitiële autoriteit, de Advocaat-generaal bij het Parket-generaal van het Hof van beroep te Gent, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 augustus 2005. De rechtbank heeft een interlocutoire uitspraak gedaan op 26 augustus 2005 teneinde de officier van justitie te verzoeken om de navolgende vraag door te geleiden aan de Belgische justitiële autoriteit:
Is de opgeëiste persoon gedagvaard of anderszins in persoon in kennis gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtziting die heeft geleid tot het arrest door het Hof van beroep te Gent van 2 januari 2001.
De Advocaat-generaal van het Parket bij het Hof van beroep te Gent heeft bij brief van 29 augustus 2005, ingekomen op 5 september 2005, geantwoord op de hierboven geformuleerde vraag.
De vordering is voorts behandeld op de openbare zitting van 9 september 2005. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrest van het Hof van beroep te Gent, België, d.d. 2 januari 2001 ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 18, 23 en 26 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal;
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten;
handel in gestolen voertuigen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Garantie als bedoeld in artikel 12 OLW
Bij brief van 29 augustus 2005 heeft de Advocaat-generaal samengevat meegedeeld dat betrokkene noch in persoon gedagvaard werd noch in persoon kennis had van de datum van zitting in hoger beroep bij het Hof van beroep te Gent.
De rechtbank is, gelet op deze mededeling, van oordeel dat overlevering alleen kan worden toegestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garantie geeft dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting.
Per fax d.d. 9 augustus 2005 heeft de Advocaat-generaal bij het Parket bij het Hof van beroep te Gent de volgende garantie gegeven:
[opgeëiste persoon] tekende inmiddels verzet aan tegen zijn arrest van veroordeling.
(...) Het door [opgeëiste persoon] aangetekende verzet komt mij (...) ontvankelijk voor, zodat niets zich verzet tegen een volledig nieuwe behandeling van de zaak voor het Hof alhier, zowel in rechte als in feite.
Deze garantie acht de rechtbank onvoldoende nu zij een verwachting uitspreekt en geen zekerheid. In dit verband merkt de rechtbank op dat België niet is aangesloten bij het tweede aanvullend protocol van het Europees Uitleveringsverdrag, zodat niet valt uit te sluiten dat de verzetstermijn is gaan lopen na kennisname van betekening van de vordering tot in behandeling nemen van een EAB als bedoeld in artikel 23 OLW van de officier van justitie. Op dat moment heeft de opgeëiste persoon namelijk feitelijk kennis gekregen van het tegen hem gewezen verstekarrest en de betekening daarvan aan de Procureur des Konings, nu dat in het EAB onder d) staat vermeld.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de bevindingen en beoordeling door de Hoge Raad in de uitspraken, gepubliceerd onder LJN AT6197 en AT6200.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan de eisen is voldaan die artikel 12 OLW daaraan stelt, dient de overlevering niet te worden toegestaan.
Gelet op het bovenstaande is een bespreking van de overige door de raadsman gevoerde verweren niet noodzakelijk.
8. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Advocaat-generaal bij het Parket-generaal van het Hof van beroep te Gent (België).
HEFT OP het – geschorste - bevel gevangenhouding die in het kader van de overlevering is bevolen.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. R.B. Kleiss en P.B. Martens, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.