ECLI:NL:RBAMS:2005:AU6439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KK 05-1126
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatievoorziening en medezeggenschap bij islamitische basisscholen

In deze zaak vorderden de medezeggenschapsraden van de islamitische basisscholen El Faroeq Omar en Abraham El Khaliel een voorziening in kort geding tegen het bestuur van de Stichting Islamitische Basisscholen Amsterdam. De eisers stelden dat het bestuur in gebreke was gebleven met betrekking tot de informatieverstrekking aan de medezeggenschapsraden, zoals voorgeschreven in de Wet Medezeggenschap Onderwijs (Wmo) en de Wet op het Primair Onderwijs (Wpo). De kantonrechter oordeelde dat het bestuur niet voldeed aan zijn verplichtingen, waaronder het niet vaststellen van een medezeggenschapsreglement en een directiestatuut, en het niet tijdig informeren van de medezeggenschapsraad over fusieplannen. De rechter wees de vorderingen van de eisers grotendeels toe, met inbegrip van de verplichting voor het bestuur om binnen bepaalde termijnen de benodigde documenten aan de medezeggenschapsraad te overhandigen en hen in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over belangrijke besluiten. De kantonrechter legde ook een dwangsom op voor het geval het bestuur in gebreke zou blijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM KORT GEDING
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : KK 05-1126
Datum : 18 november 2005
113
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam op de vordering in kort geding in de zaak van:
1. DE MEDEZEGGENSCHAPSRAAD VAN DE ISLAMITISCHE BASISSCHOOL EL FAROEQ OMAR
en
2. DE MEDEZEGGENSCHAPSRAAD VAN DE ISLAMITISCHE BASISSCHOOL ABRAHAM EL KHALIEL
beiden gevestigd te Amsterdam
eisers
gemachtigde: mr. F.E.R.M. Lathouwers
t e g e n:
STICHTING ISLAMITISCHE BASISSCHOLEN AMSTERDAM
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
gemachtigde: E.H.M. de Jong
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 3 november 2005 hebben eisers een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 11 november 2005 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Eisers zijn verschenen bij de heer M. [H.] en mevrouw G. [S.] en hun gemachtigde. Gedaagde is verschenen bij de heer M.Z. [B.], haar penningmeester en haar gemachtigde.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Gedaagde oefent het gezag uit over de islamitische basisscholen El Faroeq Omar en Abrham El Khallei te Amsterdam.
1.2. Eisers treden op als de medezeggenschapsraad (nader: MR) van beide scholen, als bedoeld in de Wet Medezeggenschap Onderwijs (nader: Wmo).
1.3. Voor de beoordeling van het geding zijn (onder meer) de volgende wettelijke bepalingen relevant:
Art. 7 onder e Wmo:
De medezeggenschapsraad wordt vooraf in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over een besluit met betrekking tot overdracht of omzetting van de school of van een onderdeel daarvan, respectievelijk fusie van de school met een andere school, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake.
Art 7 onder j Wmo bepaalt dat:
De medezeggenschapsraad vooraf in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen over een besluit tot aanstelling of ontslag van de schoolleiding.
Art. 7 onder k Wmo bepaalt dat:
De medezeggenschapsraad vooraf in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen over (onder andere) een besluit met betrekking tot vaststelling of wijziging van de concrete taakverdeling binnen de schoolleiding, alsmede vaststelling of wijzing van het directiestatuut
Art. 8 onder a Wmo:
Het bevoegd gezag behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel is gekozen, voor elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot de regeling van de gevolgen voor het personeel van een besluit met betrekking tot een aangelegenheid als bedoeld (onder andere) in artikel 7 onder e en f van de Wmo (overdracht of omzetting van de school of een onderdeel daarvan, respectievelijk fusie van scholen).
Art 8 onder b Wmo bepaalt dat:
Het bevoegd gezag de voorafgaande instemming behoeft van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel is gekozen voor een te nemen besluit met betrekking tot vaststelling of wijziging van de inzet, de samenstelling daaronder begrepen, van de formatie in het volgende schooljaar.
Art. 9 onder a Wmo:
Het bevoegd gezag behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders is gekozen, voor elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot de regeling van de gevolgen voor ouders en leerlingen van een besluit met betrekking tot een aangelegenheid als bedoeld (onder andere) in artikel 7 onder e en f van de WMO (overdracht of omzetting van de school of een onderdeel daarvan, respectievelijk fusie van scholen).
Art. 11 lid 4 Wmo:
Een besluit met betrekking tot die aangelegenheden waarnaar wordt verwezen in artikel 8, eerste lid onder a, dan wel in artikel 9 onder a, wordt niet ten uitvoer gelegd voordat een definitief besluit is genomen over de regeling van de gevolgen van dat besluit voor het personeel, dan wel voor de ouders of leerlingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a, respectievelijk 9 onder a, tenzij dringende redenen in het belang van de school een eerdere tenuitvoerlegging noodzakelijk maken.
Art. 14 lid 1 Wmo:
Het bevoegd gezag stelt, met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens deze wet, een medezeggenschapsreglement voor de school vast.
Art. 14 lid 2 Wmo:
Het bevoegd gezag legt het reglement, daaronder elke wijziging ervan mede begrepen, als voorstel aan de medezeggenschapsraad voor en stelt het slechts vast voor zover de instemming van twee derden van het aantal leden van de raad heeft verworven.
Art 21 Wmo:
Voor zover aan een voorstel van het bevoegd gezag tot vaststelling of wijziging van het medezeggenschapsreglement, voor wat betreft onderwerpen als bedoeld in artikel 15, eerste en derde lid, de instemming, vereist ingevolge artikel 14, tweede lid, is onthouden, deelt het bevoegd gezag aan de medezeggenschapsraad dan wel de raad aan het bevoegd gezag binnen drie maanden mede, of het voorstel wordt voorgelegd aan de commissie voor geschillen. Indien een dergelijke mededeling niet binnen drie maanden wordt gedaan, vervalt het voorstel.
Art 33 lid 1 Wmo:
Het bevoegd gezag stelt de leden van de medezeggenschapsraad in de gelegenheid om gedurende een door dat bevoegd gezag en de raad gezamenlijk vast te stellen deel van de jaartaak de scholing te ontvangen die de leden van de raad voor de vervulling van hun taak nodig hebben. Het personeel van de school wordt in de gelegenheid gesteld deze scholing in werktijd en met behoud van salaris te ontvangen.
Art. 31 lid 1 Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo):
Het bevoegd gezag stelt een directiestatuut vast.
Art. 31 lid 2 Wpo:
Het directiestatuut bevat in ieder geval de aanduiding van de aan het bevoegd gezag bij wettelijk voorschrift toegekende taken en de bevoegdheden waarvan het bevoegd gezag heeft bepaald dat de directeur van de school deze in naam van het bevoegd gezag kan uitoefenen. Het directiestatuut bevat voorts instructies ten aanzien van de taken en bevoegdheden.
Art. B1 lid 1 van de Collectieve arbeidsovereenkomst voor het primaire onderwijs (hierna: CAO-PO):
De werkgever formuleert zijn tenminste op 4 jaar betrekking hebbend meerjarenformatiebeleid, dat jaarlijks wordt geactualiseerd in een (bestuurs-)formatieplan. Art. B1 lid 2 van de CAO-PO:
De werkgever stelt, na verkregen instemming van de personeels geleding (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad, vóór 1 mei voor het komende schooljaar het bestuursformatieplan vast, tenzij zwaarwegende redenen of omstandigheden zich daartegen verzetten. Dit laatste wordt terstond ter kennis gebracht van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad.
2. Eisers vorderen als voorziening:
I. gedaagde te bevelen binnen twee weken na datum van het vonnis haar verplichtingen als bedoeld onder de punten 7 tot en met 12 van de dagvaarding na te komen en concrete voorstellen ter zake aan eiseres te doen;
II. gedaagde te bevelen binnen twee weken na datum van het vonnis eisers alle schriftelijke informatie te geven waarop eisers ingevolge artikel 5 Wmo recht hebben;
III. gedaagde te verbieden besluiten te nemen en te effectueren anders dan nadat zij haar verplichtingen ingevolge de Wmo, de Wpo en de cao-po volledig is nagekomen;
IV. tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van de dag, gedurende welke gedaagde nalaat aan de veroordeling sub I en/of sub II te voldoen;
V. kosten rechtens.
3. Eisers stellen ter onderbouwing van de vordering, zakelijk weergegeven, dat gedaagde zich te houden heeft aan de in rechtsoverweging 1.3 genoemde regelgeving, wil zij financiering uit de algemene middelen verkrijgen. Aan de bepalingen ontlenen zij bevoegdheden, maar volgens eisers kunnen zij die door toedoen van gedaagde feitelijk niet uitoefenen.
4. Eisers stellen in de eerste plaats dat gedaagde geen medezeggenschapsreglement als bedoeld in art. 14 lid 1 Wmo heeft vastgesteld. Gedaagde heeft in september 2004 een voorstel gedaan, dat eisers in november 2004 met een tegenvoorstel beantwoord hebben. Gedaagde heeft niet op het tegenvoorstel gereageerd en heeft het evenmin binnen de termijn van art. 21 Wmo aan de commissie van geschillen voorgelegd. Door het verstrijken van de termijn is het eerste voorstel vervallen.
5. Eisers stellen in de tweede plaats primair dat gedaagde geen directiestatuut voor de onder haar gezag staande scholen heeft vastgesteld, in strijd met art. 31 Wpo. Subsidiair, als het statuut wel bestaat, verwijten zij haar het niet aan hen te hebben voorgelegd, in strijd met art. 7 Wmo.
6. Eisers stellen in de derde plaats dat gedaagde in 2004 van plan was om de onder haar vallende scholen te fuseren c.q. andere samenwerkingsverbanden aan te gaan. Desgevraagd heeft gedaagde laten weten haar plannen op te schorten, maar feitelijk bestaan de besturen en het bovenschoolse management van de betreffende scholen vrijwel geheel uit dezelfde personen. Ook in recente personeelsadvertenties worden de instellingen als één geheel gepresenteerd. Deze feitelijke fusie is zonder overleg met eisers uitgevoerd en daarmee in strijd met de wet.
7. Eisers verwijten gedaagde in de vierde plaats haar geen (bijgewerkt) meerjarenformatiebeleid te hebben voorgelegd, hetgeen strijdig is met de CAO en de Wmo.
8. In de vijfde plaats stellen eisers dat gedaagde haar geen scholingsfaciliteiten heeft verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken. De regeling terzake is opgenomen in de Wmo en de CAO.
9. Eisers verwijten gedaagde in de zesde plaats dat zij haar niet vooraf advies heeft gevraagd over de benoemingen van (tijdelijke) schoolleiders, in strijd met de Wmo.
10. Volgens eisers is de inhoudelijke en materiële kwaliteit van het onderwijs op de scholen beneden peil. Basisvoorzieningen als papier, potloden en zelfs vloermatten worden door de leerkrachten zelf betaald. Er zijn veel mutaties onder het personeel en er is door onbevoegden les gegeven. De vrees heerst dat de aanzienlijke financiële reserves van gedaagde door een fusie zullen verdwijnen. Het bestuur geeft geen inzicht in haar werkwijze. Eisers achten de spoedeisendheid van de vorderingen daarmee gegeven.
11. Gedaagde voert gemotiveerd verweer tegen de vordering. Zij voert - kort gezegd - aan dat onregelmatigheden in het recente verleden haar grote problemen hebben berokkend. Het aantal scholen onder de stichting is vanaf 2000 sterk gegroeid. De toenmalige voorzitter bepaalde sterk de gang van zaken; het bestuur controleerde niet of te weinig. Toen de voorzitter op verdenking van een aanzienlijke fraude werd aangehouden, bleef de organisatie ontredderd achter. De resterende bestuursleden zijn onder druk van de koepelorganisatie opgestapt. Gedaagde voert aan in 2004 tot samenwerking met de Stichting El Amal te zijn gekomen om de problemen op te lossen. Uit de samenwerking vloeide een voornemen tot bestuurlijke samenvoeging voort, welk plan aan de MR’s van beide besturen is voorgelegd. Twee van de drie MR’s verschenen echter niet op een vergadering over het onderwerp.
12. Gedaagde voert aan dat een geheel nieuw bestuur per 1 januari 2005 een nieuwe start heeft gemaakt. Met eisers is overlegd. Zij wilden het nieuwe bestuur wel vertrouwen geven, maar tijdens een vervolgbespreking op 18 april 2005 hebben zij het gesprek afgebroken. Bij brief van 7 juli 2005 hebben eisers het overleg weliswaar heropend, maar een en ander had een ultimatief karakter. In de zomer verblijft de meerderheid van het bestuur buitenslands, zodat de door eisers gestelde termijn van medio september 2005 kon niet worden gehaald. Bij brief van 19 oktober 2005 is een reactie toegezegd. Bovendien heeft gedaagde in de zomer van 2005 een externe bemiddelaar ingeschakeld om de verhoudingen met eisers te normaliseren.
13. Volgens gedaagde heeft zij ook veel aandacht moeten geven aan de inhoudelijke zorgen over het onderwijs op de school El Faroeq Omar, afkomstig van de onderwijsinspectie. Er is door externe deskundigen een rapport opgesteld, dat aan de MR is voorgelegd en dat is goedgekeurd door de inspectie en het gemeentebestuur. Het bestuur bestaat bovendien uit vrijwilligers, die deze taken verrichten naast hun normale werk.
14. Gedaagde meent dat de vorderingen afgewezen moeten worden. Ten aanzien van de concrete verwijten van eisers voert gedaagde het volgende aan.
- Het was niet aan eisers om een tegenvoorstel te doen tegenover haar voorstel voor een medezeggenschapsreglement. Eisers hebben alleen de positie om commentaar te leveren. In een recente brief heeft gedaagde aan eisers verzocht om het eerste voorstel opnieuw in overweging te nemen. De tekst is gebaseerd op het modelreglement van de koepelorganisatie ISBO.
– Een directiestatuut is in de maak en zal binnen twee weken aan eisers worden voorgelegd.
– Er bestaan vooralsnog geen fusieplannen.
– Er is een bestuursformatieplan opgesteld. Dat is aan de vakorganisaties voorgelegd, bij gebreke aan een gemeenschappelijke MR (GMR). Nu nog geen bestuursformatieplan is vastgesteld, heeft het geen zin om een meerjarenformatiebeleid te ontwikkelen. Gedaagde verwacht nog deze maand een akkoord met de vakorganisaties af te sluiten en in het voorjaar van 2006 een meerjarenformatieplan aan eisers te kunnen voorleggen.
– Gedaagde heeft eisers in haar brief van 7 november 2005 uitgenodigd om met een voorstel en een begroting voor scholingsfaciliteiten te komen.
– Gedaagde erkent dat de benoeming van de interim-manager van El Faroeq Omar zonder advies van de MR is geschied. Zij betreurt de omissie, maar wijst op de noodzaak van snel handelen. De heer [B.] is geen bovenschools manager, maar een gemandateerde adviseur. Bij een definitieve benoeming zal de GMR worden betrokken.
– Van een slechte financiële situatie van El Amal is gedaagde niets bekend. Zij heeft zich in 2004 juist vergewist van de positie van de stichting. Het kostte veel tijd om haar eigen financiën na voormelde onregelmatigheden op orde te brengen. Over die situatie zal zij bij het overleggen van de jaarstukken over 2003 en 2004 verantwoording afleggen.
15. Geoordeeld wordt als volgt.
In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering van eisers in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
16. Het kader van de beoordeling van de vorderingen wordt gegeven door de in rechtsoverweging 1.3 genoemde regelgeving. Geoordeeld wordt dat gedaagde niet, c.q. niet voldoende aan haar uit die bepalingen voortkomende verplichtingen jegens eisers heeft voldaan.
17. Vast staat dat gedaagde niet een medezeggenschapsreglement heeft vastgesteld volgens de regeling in de art. 14 lid 1 en lid 2 Wmo. Het voorgelegde concept heeft geen instemming van eisers gekregen. Het verweer dat het eisers niet vrijstond om een tegenvoorstel te doen wordt niet gevolgd, nu dat geen ongebruikelijke of ongepaste methode van debat is. Volgens art. 21 Wmo had gedaagde de verplichting om het geschil aan de geschillencommissie voor te leggen, wilde zij niet dat het voorstel kwam te vervallen. Aan die regeling is zij geheel voorbijgegaan. Het noodzakelijke overleg wordt er niet mee geholpen om het verworpen voorstel een jaar na dato opnieuw aan eisers te presenteren.
Anderzijds miskennen eisers echter dat zij niet afhankelijk van gedaagde zijn om het geschil aan de in art. 21 Wmo bedoelde commissie voor te leggen. Zij hadden dat zelf kunnen doen en kunnen dat na het recente voorstel ook nu doen, willen zij voorkomen dat het voorstel opnieuw komt te vervallen. Bij een veroordeling van gedaagde op dit punt hebben zij daarom geen belang.
18. In de tweede plaats heeft gedaagde erkend geen directiestatuut te hebben opgesteld. Eisers hebben daarbij een evident belang, reeds gelet op de frequente directiewisselingen in het recente verleden. Gedaagde heeft toegezegd het statuut op korte termijn te presenteren. Consequent is zij daarin echter niet. In de brief van 7 november 2005 aan eisers noemt zij een termijn van 4 weken en tijdens de zitting één van 2 weken. Voldoende staat vast dat eisers bij herhaling om het statuut hebben gevraagd en dat er te weinig zicht bestaat op nakoming van de toezegging van gedaagde. Eisers hebben daarom belang bij toewijzing van de vordering.
19. Het derde geschilpunt betreft de fusieplannen. Gedaagde voert aan vooralsnog geen voornemen op dat punt te hebben. Anderzijds staat echter vast dat er een sterke personele vervlechting heeft plaatsgehad. Twee van de drie bestuursleden van gedaagde zijn ook bestuursleden van El Amal. Onweersproken is dat een ander bestuurslid van El Amal zowel bovenschools manager van El Amal als van gedaagde is. Erkend is dat eisers over die ingrijpende maatregelen niet zijn ingelicht. Nu gedaagde bovendien niet expliciet heeft toegezegd om eisers te laten adviseren over een voornemen tot fusie, hebben zij recht en belang bij toewijzing van de vordering, in de ruime zin van de art. 7 sub e, 8 sub a, 9 sub a en 11 lid 4 Wmo.
20. Het vierde verwijt treft ook doel. De artikelen B1 lid 1 en B1 lid 2 van de toepasselijke CAO leggen duidelijke verplichtingen met bindende termijnen aan gedaagde op. Aan geen van die verplichtingen heeft gedaagde zich gehouden. Zij heeft niet verklaard waarom er geen GMR is ingesteld en onvoldoende uitleg gegeven over het achterwege blijven van de betreffende stukken. De vordering wordt daarom toegewezen, zij het met een ruime termijn omdat eisers onweersproken hebben gelaten dat gedaagde afhankelijk is van de resultaten van overleg met derden.
21. De vijfde vordering heeft betrekking op de scholingsfaciliteiten. In haar brief van 7 november 2005 heeft gedaagde eisers uitgenodigd een scholingsplan op te stellen, met een financiële toelichting. Het wordt er daarom in het kader van dit geding voor gehouden dat zij eisers de faciliteiten zal bieden alsmede een budget dat voor scholen van deze omvang gebruikelijk is. Bij toewijzing van de vordering hebben eisers nu onvoldoende belang.
22. Ten aanzien van de zesde vordering staat vast dat de benoeming van de interim-manager van El Faroeq Omar niet aan de MR is voorgelegd. Gedaagde betreurt dat, maar geeft geen toereikende verklaring voor die nalatigheid. Voorts heeft zij geen c.q. onvoldoende openheid van zaken gegeven over de feitelijke inhoud van de functies van andere medewerkers. Zo wordt de heer [B.] – die een halve dagtaak heeft – “gemandateerd adviseur” genoemd, terwijl eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hij diverse bovenschoolse bevoegdheden uitoefent. Gedaagde handelt daarmee in strijd met art. 7 sub k Wmo.
23. Ten verwere tegen alle vorderingen heeft gedaagde opgeworpen dat zij met grote bestuurlijke en inhoudelijke problemen is geconfronteerd, die prioriteit hadden en haar aandacht hebben opgeslokt. Dat verweer wordt niet c.q. slechts ten dele gevolgd. In de eerste plaats dateert de ontdekking van de onregelmatigheden van meer dan anderhalf jaar geleden, zodat gedaagde geacht moet worden haar zaken meer op orde te hebben kunnen krijgen. Wel geeft die omstandigheid aanleiding voor het hanteren van langere termijnen. In de tweede plaats lijkt gedaagde te miskennen dat een goede relatie met de MR als afvaardiging van ouders en leerkrachten van groot belang is voor het onderwijs en ook voor het draagvlak dat zij zelf nodig heeft. Zij heeft in ieder geval de schijn niet weten te vermijden dat zij weinig waarde hechtte aan dat overleg. De inschakeling van een bemiddelaar was daartoe onvoldoende: toen die geen resultaten wist te boeken, had gedaagde andere maatregelen moeten treffen. In het midden kan blijven wie het overleg tussen partijen op 18 april 2005 als eerste heeft verlaten. Gedaagde was de eerst aangewezen partij om de breuk te herstellen, maar dat heeft zij in onvoldoende mate gedaan.
24. Ten aanzien van de vorderingen onder II en III hebben eisers niet concreet onderbouwd waarin gedaagde nalatig is gebleven. Het petitum is bovendien zo ruim geformuleerd dat een daarop gebaseerd dictum voor meerdere uitleg vatbaar zou zijn en tot executiegeschillen kan leiden. Deze vorderingen worden daarom afgewezen.
De vordering onder I is ook ruim geformuleerd, maar wel voldoende onderbouwd. Dat geeft grond voor een beperkter dictum, waarin de verplichtingen van gedaagde en de rechten van eisers zo scherp mogelijk worden beschreven. Tenslotte zijn er gronden om de gevorderde dwangsommen te matigen en te beperken.
25. Derhalve wordt de vordering toegewezen als hieronder wordt bepaald.
26. Gedaagde wordt in hoofdzaak in het ongelijk gesteld en daarom gedaagde veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van eisers.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. beveelt gedaagde om binnen 4 weken na de datum van dit vonnis een directiestatuut aan eisers te doen toekomen, met inachtneming van de art. 31 lid1 en lid 2 Wpo en van art. 7 sub k van de Wmo;
II. beveelt gedaagde om eisers te informeren over een fusie of samenwerking als omschreven in de art. 7 sub e, 8 sub a, 9 sub a en 11 lid 4 Wmo;
III. beveelt gedaagde om binnen 8 weken na de datum van dit vonnis een bestuursformatieplan en een meerjarenformatiebeleid als omschreven in art. B1 lid 1 van de CAO-PO aan eisers te doen toekomen;
IV. beveelt gedaagde om eisers in de gelegenheid te stellen om vooraf advies te brengen over een besluit met betrekking tot aanstelling of ontslag van de schoolleiding en daarmee inhoudelijk gelijk te stellen functies;
V. veroordeelt gedaagde om aan eisers een dwangsom van € 250,00 per dag te betalen voor iedere dag of deel daarvan gedurende welke gedaagde in gebreke blijft om aan enig deel van de bovenstaande vorderingen te voldoen;
VI. bepaalt dat de onder V genoemde dwangsommen een maximum van € 100.000,00 niet te boven mogen gaan;
VII. wijst af het meer of anders gevorderde;
VIII. veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding aan de zijde van eiseres gevallen, tot op heden begroot op:
- voor verschuldigd griffierecht € 276,00
- voor het exploot van dagvaarding € 85,60
- voor salaris van gemachtigde € 400,00
In totaal: € 761,60
één en ander, voorzover verschuldigd, inclusief BTW;
IX. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter