ECLI:NL:RBAMS:2005:AU2949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/497310-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering en toestemming voor overlevering in het kader van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2005 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de hoofdofficier van justitie in Duitsland. De rechtbank heeft de overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vervangende vrijheidsstraf van 60 dagen geweigerd, maar heeft de overlevering voor strafvervolging wel toegestaan. De opgeëiste persoon, geboren in 1969 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland te Almere.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de eisen die de Overleveringswet (OLW) stelt aan de overlevering. De feiten waarvoor de overlevering werd gevraagd, betroffen oplichting, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren kan worden opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet schuldig was aan de feiten, maar dat hij dit niet kon aantonen tijdens de zitting. De rechtbank heeft ook de relevantie van artikel 7 van de OLW besproken, dat bepaalt dat overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf alleen kan worden toegestaan als de opgeëiste persoon een bij vonnis opgelegde vrijheidsstraf van vier maanden of langer moet ondergaan. Aangezien de opgeëiste persoon slechts een vervangende vrijheidsstraf van 60 dagen moest ondergaan, heeft de rechtbank de overlevering voor dit onderdeel geweigerd.

De rechtbank heeft verder de toepasselijkheid van artikel 74, lid 2 van de OLW beoordeeld, in het licht van een arrest van het Bundesverfassungsgericht in Duitsland. De rechtbank concludeert dat de overlevering voor de strafvervolging kan worden toegestaan, omdat aan alle eisen van de OLW is voldaan. De beslissing houdt in dat de overlevering voor de vervangende vrijheidsstraf wordt geweigerd, maar dat de overlevering voor het strafrechtelijk onderzoek in Duitsland wordt toegestaan. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497310-2005
RK nummer: 05/2469
Datum uitspraak: 2 september 2005
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 juli 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 25 april 2005 door de hoofdofficier van justitie (Oberstaatsanwalt) van het Parket (Staatsanwaltschaft) Nürnberg-Fürth (Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
als adressen opgevende: [adres]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland te Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 augustus 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel van het kantongerecht (Haftbefehl des Ambtsgericht) Nürnberg, gedateerd 10 maart 2005 – 57 Gs 3313/05 en een vonnis (Urteil) van 21 oktober 2003 en een signalerings-arrestatiebevel van het openbaar ministerie (Ausschreibungshaftbefehl der Staatsanwaltschaft) Nürnberg-Fürth, gedateerd 18 april 2005 – dossiernummer:804 VRs 10048/03, ten grondslag. Deze bevelen hebben als referentie: 804 Js 11061/04, respectievelijk 804 VRs 10048/03.
Het EAB inzake referentie 804 Js 11061 houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
De overlevering inzake referentie 804 VRs 10048/03 wordt voorts verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vervangende vrijheidsstraf van 60 dagen. De vervangende vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis indien deze de bij dat vonnis opgelegde geldboete niet zou betalen.
Dit vonnis betreft feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Turkse nationaliteit.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten, vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 20 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Oplichting.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Artikel 7 OLW
In artikel 7, eerste lid, onder b van de OLW is bepaald, dat een overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf alleen kan worden toegestaan als de opgeëiste persoon een bij vonnis opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van 4 maanden op langer moet ondergaan.
Nu de overlevering van de opgeëiste persoon in de zaak met referentienummer 804 VRs 10048/03 wordt verzocht voor het ondergaan van een vervangende vrijheidsstraf voor de duur van 60 dagen, heeft de officier van justitie gevorderd de dat de overlevering hiervoor niet kan worden toegestaan en zal de rechtbank haar daarin volgen.
7. Toepasselijkheid van artikel 74, lid 2, OLW
7.1 Bij arrest van 18 juli 2005 heeft het Bundesverfassungsgericht te Karlsruhe (Duitsland) het “Gesetz zur Umsetzung des Rahmenbeschlusses des Rates vom 13. Juni 2002 über den Europäischen Haftbefehl und die Übergabeverfahren zwischen den Mitgliedstaaten” nietig verklaard. De rechtbank heeft zich ambtshalve gebogen over de vraag of deze uitspraak enige consequentie met zich brengt voor de door Duitsland gevraagde overlevering van een opgeëiste persoon vanuit Nederland, zoals de onderhavige. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van artikel 74, tweede lid, van de OLW. Dit artikel regelt immers de toepasselijkheid en de werkingssfeer van de OLW in verhouding tot andere lidstaten die het op 13 juni 2002 te Brussel totstandgekomen kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie (nog) niet hebben geïmplementeerd.
7.2 De rechtbank wijst op haar uitspraak van 19 augustus 2005 (LJN AU 1318) en de daarin genoemde brief van de Duitse Bondsminister van Justitie aan haar Nederlandse ambtgenoot d.d. 21 juli 2005, waaruit blijkt dat de hiervoor onder 7.1 bedoelde wet een regeling bevat voor in Duitsland ten uitvoer te leggen EAB’s. De regeling voor door Duitse justitiële autoriteiten uitgevaardigde EAB’s is niet in bedoelde wet vastgelegd.
7.3 Uit deze brief, op de juistheid van de inhoud waarvan de rechtbank vertrouwt, blijkt dat het kaderbesluit in Duitsland rechtsgeldig is geïmplementeerd voor zover het uitgaande EAB’s betreft. Artikel 74, tweede lid, OLW is - in zoverre - dan ook niet van toepassing, hetgeen ingevolge artikel 74, eerste lid, OLW meebrengt dat het onderhavige EAB moet worden behandeld overeenkomstig de voorschriften van de OLW.
7.4 Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat in vorenbedoelde brief van 21 juli 2005 ook wordt medegedeeld dat de nietigverklaring slechts de overlevering van Duitse staatsburgers betreft, zodat inkomende EAB’s met betrekking tot personen van andere nationaliteiten of statenlozen wel in behandeling genomen zullen worden.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten in de zaak met referentie 804 Js 11061/04 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
10. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie (Oberstaatsanwalt) te Nürnberg ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vervangende vrijheidsstraf in de zaak met referentie 804 VRs 10048/03.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie (Oberstaatsanwalt) te Nürnberg ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door:
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. L.E. Kalff en P.B. Martens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Mulder griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.