ECLI:NL:RBAMS:2005:AT9557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
262809
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het horen van niet door de rechter benoemde deskundigen afgewezen in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door eiseres A tegen gedaagde N.V. Maatschappij van Assurantie, Discontering en Beleeningen der Stad Rotterdam Anno 1720, heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2005 een vonnis gewezen. De zaak betreft een verzoek van A om niet door de rechter benoemde deskundigen te horen, in het kader van haar stelling dat er een causaal verband bestaat tussen ongevallen en haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 19 mei 2004 A toegelaten tot het bewijs van haar stelling. A diende vervolgens een akte in waarin zij drie getuigen noemde die zouden moeten verklaren over de gevolgen van de ongevallen voor haar.

De rechtbank heeft het verzoek om deze getuigen te horen afgewezen, omdat zij het prematuur achtte. De rechtbank oordeelde dat A eerst schriftelijke rapporten van de deskundigen diende in te dienen, waarin zij hun specifieke deskundigheid en de relevante ongevalomstandigheden zouden moeten toelichten. De rechtbank benadrukte dat de deskundigen ook moesten ingaan op de gevolgen van de ongevallen voor A, in het licht van de bewijslast zoals geformuleerd in het tussenvonnis.

Stad Rotterdam kreeg de gelegenheid om te reageren op de schriftelijke verklaringen van A, eventueel met behulp van partij-deskundigen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en verwees de zaak naar de rol van 12 oktober 2005 voor het nemen van een akte aan de zijde van A. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J. Thomas, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

262809 / H 03.0847
vonnis 22 juni 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
EERSTE ENKELVOUDIGE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n :
A,
wonende te Hoofddorp,
e i s e r e s ,
procureur mr G. Engelgeer,
t e g e n :
de naamloze vennootschap
N.V. MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTERING EN BELEENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720,
gevestigd te Rotterdam,
g e d a a g d e ,
procureur mr L.P. Broekveldt.
Partijen worden hierna A onderscheidenlijk Stad Rotterdam genoemd.
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- tussenvonnis van 19 mei 2004, met de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen,
- akte na tussenvonnis van de zijde van A,
- antwoordakte van de zijde van Stad Rotterdam.
- verzoek wijzen vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. In voornoemd tussenvonnis is overwogen dat A wordt toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat er een causaal verband is tussen de bedoelde ongevallen en de door haar gestelde klachten, als gevolg waarvan zij gedurende een aantal jaren arbeidsongeschikt is geraakt. Bij akte diende A vervolgens zich uit te laten over de vraag of zij dit bewijs wenste te leveren, en zo ja, op welke wijze.
2. A heeft vervolgens bij akte na tussenvonnis een drietal door haar gewenste “getuigen” genoemd, die ieder vanuit hun specifieke deskundigheid zouden moeten verklaren over – kort gezegd - de gevolgen van de ongevallen voor A. De rechtbank vat dit op als een verzoek op de voet van artikel 200 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin het horen van niet door de rechter benoemde deskundigen is geregeld. Gelet op de complexiteit van de materie acht de rechtbank in dit stadium het horen van deze deskundigen echter prematuur, en geeft zij er de voorkeur aan dat A eerst schriftelijke rapporten van de betreffende deskundigen in het geding brengt. In deze rapporten zullen de deskundigen mede moeten aangeven waaruit hun specifieke deskundigheid bestaat, nu daaromtrent thans nog geen informatie is gegeven. Voorts zullen de deskundigen zo uitputtend mogelijk dienen in te gaan op, voorzover zij daarover kunnen verklaren, de relevante ongevalomstandigheden en de gevolgen daarvan voor A, een en ander in het licht van de bewijslast zoals die in het tussenvonnis is geformuleerd. Indien dergelijke uitputtende rapportage in verband met de eventuele kosten daarvan bezwaarlijk is, dienen de verklaringen tenminste zodanig gesubstantieerd te zijn dat tenminste enige voorbereiding van zowel de rechtbank als Stad Rotterdam op een eventueel alsnog te houden verhoor op de voet van artikel 200 Rv mogelijk is.
3. Stad Rotterdam zal in de gelegenheid worden gesteld te reageren op hetgeen schriftelijk van de zijde van A naar voren wordt gebracht, indien gewenst eveneens in de vorm van (een) “partij-deskundige(n)”. In een later stadium dient te worden bezien of een verhoor op de voet van artikel 200 Rv nog noodzakelijk is, danwel dat met de schriftelijke verklaringen en de reactie(s) daarop kan worden volstaan.
4. In afwachting van een en ander zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
BESLISSING
De rechtbank:
- verwijst de zaak naar de rol van 12 oktober 2005 voor het nemen van een akte aan de zijde van A, tot het in rechtsoverweging 3. omschreven doel;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Gewezen door mr J. Thomas, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.