ECLI:NL:RBAMS:2005:AT5953

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14.497.088-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake overschrijding van de redelijke termijn in een overleveringszaak

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam wordt ingegaan op de overschrijding van de redelijke termijn in een overleveringszaak. De rechtbank stelt vast dat er in bepaalde gevallen een dusdanige overschrijding van de redelijke termijn kan zijn dat dit op zichzelf al een schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon oplevert, zoals gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De zaak betreft een opgeëiste persoon die in Spanje is aangehouden op 27 maart 1997, terwijl het Europees aanhoudingsbevel (EAB) pas op 25 januari 2005 is uitgevaardigd. De rechtbank vraagt zich af welke stappen de Spaanse autoriteiten hebben ondernomen om de duur van het onderzoek te beperken en wanneer de rechtszaak tegen de opgeëiste persoon zal aanvangen.

De rechtbank heeft de officier van justitie op 22 april 2005 gevraagd om verduidelijking van de lange duur van het onderzoek. De Spaanse onderzoeksrechter heeft geantwoord dat de lange duur te wijten is aan verschillende omstandigheden, waaronder de complexiteit van de zaak en de wisseling van de onderzoeksrechter. De rechtbank oordeelt echter dat dit antwoord onvoldoende duidelijk is en dat er meer uitleg nodig is over de inspanningen van de Spaanse autoriteiten om de procedure te versnellen.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te schorsen en verzoekt de officier van justitie om nadere vragen aan de Spaanse autoriteiten te stellen. De zitting wordt hervat op 24 juni 2005, waarbij de rechtbank de opgeëiste persoon en zijn raadsman tijdig zal oproepen. De rechtbank benadrukt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULP KAMER
Parketnummer: 13. 497.088 -2005
RK nummer: 05/960
Datum uitspraak: 20 mei 2005
TUSSEN UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (hierna ook: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 maart 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 24 januari 2005 door de rechter-commissaris van de “Central de Instrucción no 1” te Madrid, Spanje (Magistrado-Juez Central de Instrucción no 1 de Madrid). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëist persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende op het adres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 22 april 2005 en 13 mei 2005. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, gehoord.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de behandeling beraadslaagd.
Onder de beraadslaging is gebleken dat de rechtbank behoefte heeft aan nadere informatie van de officier van justitie alvorens een uitspraak te doen op de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft daartoe de volgende redenen.
Bij een verweer betreffende de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat de opgeëiste persoon een effective remedy heeft door in het land waar hij of zij wordt vervolgd een beroep te doen op artikel 6 EVRM. De rechtbank is echter van oordeel dat er in bepaalde zaken sprake kan zijn van een dusdanige overschrijding van de redelijke termijn dat iedere dag die het onderzoek langer duurt op zichzelf al een schending oplevert van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon, zoals die worden gewaarborgd door het EVRM. In zo’n geval is sprake van een onomkeerbare schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon en leidt iedere dag die het onderzoek langer duurt tot een flagrante schending van die fundamentele rechten van de opgeëiste persoon zoals verwoord is in artikel 11 OLW. In de onderhavige zaak stelt de opgeëiste persoon dat hij op 27 maart 1997 voor deze zaak is aangehouden in Spanje. Het EAB dateert van 25 januari 2005 en is gebaseerd op een aanhoudingsverzoek van 24 januari 2005. Dit tijdsverloop acht de rechtbank zonder nadere toelichting een flagrante schending van artikel 6 EVRM.
Duidelijk dient te zijn waarom het strafrechtelijk onderzoek zo veel tijd kost en welke moeite de Spaanse autoriteiten zich getroost hebben om de duur van het onderzoek ten aanzien van de opgeëiste persoon te beperken.
De officier van justitie heeft op 22 april 2005 reeds te kennen gegeven dat hij de Spaanse autoriteiten zal vragen “op welke termijn deze zaak voor de rechter zal komen en of er inderdaad in de tussenliggende jaren geen actie is ondernomen en waarom niet”.
In de brief van 25 april 2005 heeft het openbaar ministerie deze vragen als volgt geformuleerd:
“Is it possible to give some additional information about the course of the investigation? What has been the reason for the duration of the investigation? Furthermore, may I inquire if a date of the trial of [opgeëist persoon] in Spain has been determined?”
De Spaanse onderzoeksrechter heeft deze vragen als volgt beantwoord:
“The investigation has been lasting so long due to a series of circumstances that have happened in this Court for Committal Proceedings (the examining judge did change, the complexity of the issue, the volume of steps to be taken)....The holding of the oral hearing is pending.”
Het antwoord dat de Spaanse onderzoeksrechter op deze door het openbaar ministerie gestelde vragen heeft gegeven, acht de rechtbank onvoldoende duidelijk. Het betreft hier een ten aanzien van de rol van de opgeëiste persoon heldere zaak. De opgeëiste persoon is naar eigen zeggen en zo kan ook uit het EAB worden afgeleid, op heterdaad betrapt. Het enkele antwoord dat de lange duur van het onderzoek te wijten is aan “series of circumstances” voldoet naar het oordeel van deze rechtbank niet.
2. Beslissing
Heropent en schorst het onderzoek ter zitting.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie om de navolgende vragen door te geleiden aan de Spaanse justitiële autoriteit.
1. Welke onderzoekshandelingen heeft het Spaanse onderzoeksapparaat - onderzoeksrechter, rechter-commissaris, politie - verricht sinds de aanhouding van de opgeëiste persoon naar zijn zeggen op 27 maart 1997;
2. Welke stappen heeft het Spaanse onderzoeksapparaat ondernomen om de duur van het onderzoek ten aanzien van de opgeëiste persoon te beperken;
3. Wanneer zal de rechtszaak tegen de opgeëiste persoon een aanvang nemen.
De rechtbank beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op 24 juni 2005 te 9.00 uur, nu het zittingsrooster van de meervoudige Internationale Rechtshulpkamer van de Rechtbank Amsterdam een behandeling op een eerdere datum niet toelaat en aan de uitvoerende autoriteiten, nadat deze gehele beslissing is het Spaans is vertaald, de gelegenheid moet worden geboden de gestelde vragen te beantwoorden.
Beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon op 24 juni 2005 te 9.00 uur met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
De rechtbank verlengt de termijn als bedoeld in artikel 22, vierde lid, OLW met ingang van
1 juni 2005.
De rechtbank beveelt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit van deze verlengingsbeslissing op de hoogte wordt gesteld.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en P.B. Martens, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.