ECLI:NL:RBAMS:2005:AT3134

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.097213-2004
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met verlenging van termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 april 2005 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de vice-voorzitter van de rechtbank van Straatsburg, Frankrijk. De opgeëiste persoon, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad. De eerste behandeling van de vordering vond plaats op 4 maart 2005, gevolgd door een tweede behandeling op 25 maart 2005. Tijdens deze zittingen waren de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.M.C. Verheul, aanwezig. Bij de tweede zitting was ook mr. J.A.C. van den Brink, kantoorgenoot van Verheul, aanwezig. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door een tolk in de Turkse taal.

De officier van justitie verzocht om verlenging van de termijn zoals bedoeld in artikel 22 van de Overleveringswet (OLW) met maximaal dertig dagen. De rechtbank oordeelde dat deze vordering moest worden toegewezen, omdat het een uitzonderlijk geval betrof. De rechtbank had eerder het standpunt van de officier van justitie verworpen dat wetsbepalingen niet overgelegd hoefden te worden door de uitvaardigende instantie, waardoor aanvullende informatie van de Franse autoriteiten noodzakelijk was.

De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Franse autoriteiten moest worden toegestaan. De rechtbank verlengde tevens de termijn voor de overlevering met maximaal dertig dagen. De uitspraak werd gedaan door de negenvoudige kamer van de rechtbank, met mr. E.D. Bonga-Sigmond als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 1 april 2005. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13.097213-2004
RK nummer: 05/263
Datum uitspraak: 1 april 2005
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 januari 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 25 maart 2004 door de vice-voorzitter belast met het vooronderzoek bij de rechtbank van Straatsburg, Frankrijk (vice-Président chargé de l’instruction au Tribunal de Grande Instance de Strasbourg). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum] 1967,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De eerste behandeling van de vordering vond plaats op 4 maart 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.M.C. Verheul, advocaat te Almere, gehoord.
De tweede behandeling vond plaats op 25 maart 2005. Daarbij zijn opnieuw de officier van justitie, de opgeëiste persoon en namens mr. A.M.C. Verheul zijn kantoorgenoot mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere, gehoord.
De opgeëiste persoon is beide keren gehoord met behulp van een tolk in de Turkse taal.
Naar aanleiding van de eerste behandeling zijn door de Franse justitiële autoriteiten de ontbrekende wetsbepalingen aan het dossier toegevoegd.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel van de onderzoeksrechter te Straatsburg van 9 maart 2004 (mandat d’arrêt en date du 09 mars 2004 délivré par Monsieur Jean Baptiste POLI, vice-président chargé de l’instruction) ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Frankrijk strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het – in het Nederlands vertaalde – EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Turkse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de Overleveringswet
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Op dit feit is bovendien naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in artikel 22, eerste lid, OLW bedoelde termijn met maximaal dertig dagen wordt verlengd.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering dient te worden toegewezen, nu het een uitzonderlijk geval betreft. Bij een eerdere behandeling van de vordering heeft de rechtbank het standpunt van de officier van justitie dat wetsbepalingen niet behoefden te worden overgelegd door de uitvaardigende instantie, niet gevolgd en derhalve was het noodzakelijk dat in een laat stadium van de behandeling nog aanvullende informatie werd opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in Frankrijk.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de vice-voorzitter belast met het vooronderzoek bij de rechtbank van Straatsburg ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
VERLENGT de in artikel 22, eerste lid, OLW bedoelde termijn met maximaal dertig dagen.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. P.B. Martens en J.N.A. Jolink, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 april 2005.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.