RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13.497.073-2005
RK nummer: 05/657
Datum uitspraak: 1 april 2005
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 februari 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 28 september 2004 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg (Gericht Erster Instanz) te Eupen, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland, Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 maart 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel van de Onderzoeksrechter te Eupen van 28 september 2004 ten grondslag. Van een vertaling van dit aanhoudingsbevel is een door de griffier gewaarmerkt afschrift als bijlage 1 aan deze uitspraak gehecht.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan 33 naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van een vertaling van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage 2 aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Duitse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de Overleveringswet
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij, voor wat betreft de in dat bevel genoemde feiten A1 tot en met A6, A8, A10 tot en met A18, D1 en D2, E1 tot en met E5 en F in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen.
Deze feiten vallen onder nummer 20 op bijlage 1 bij de OLW te weten: oplichting.
De feiten A7 en A9 zijn zo algemeen omschreven dat de rechtbank daaruit niet kan afleiden dat sprake is van strafbare feiten.
De uitvaardigende autoriteit heeft voorts het eerste op bijlage 1 bij de OLW genoemde feit lidmaatschap van een criminele organisatie aangekruist. Ook tot dat oordeel heeft zij, uitgaande van Belgisch recht, zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen, in redelijkheid kunnen komen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De overige feiten zijn zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
Voor wat betreft feit B : verduistering
Voor wat betreft feit C1 tot en met C7: valsheid in geschrift
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken. De raadsman heeft een aanhoudingsverzoek gedaan teneinde het onschuldverweer nader te onderbouwen. Uit de Memorie van Toelichting bij de OLW blijkt nadrukkelijk dat het de bedoeling van de wetgever is dat de onschuld onverwijld tijdens het verhoor dient te worden aangetoond en dat aanhouding van de zaak teneinde, met het oog op het onschuldverweer, getuigen en deskundigen op te roepen bewust is uitgesloten. Daaruit volgt dat ook een verzoek om aanhouding teneinde het onschuldverweer nader te onderbouwen, niet kan worden gehonoreerd.
Nu ten aanzien van de feiten A1 tot en met A6, A8, A10 tot en met A18, B, C1 tot en met C7, D1 en D2, E1 tot en met E5 en F, waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering in zoverre te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 225 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter te Eupen, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, met uitzondering van het onderzoek naar de in het Aanhoudingsbevel onder A7 en A9 omschreven feiten.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. P.B. Martens en J.N.A. Jolink rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 april 2005
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.