ECLI:NL:RBAMS:2005:AS2597

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/097215-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België voor oplichting en valsheid in geschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 januari 2005 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Belgische onderzoeksrechter te Hasselt op 14 oktober 2004. De opgeëiste persoon wordt verdacht van oplichting en vervalsing van administratieve documenten, alsook van handel in valse documenten. De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de vordering op openbare zittingen van 3 december 2004 en 7 januari 2005 is behandeld. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat de personalia in het EAB correct zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank afziet van de weigeringgrond, omdat de feiten deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie in redelijkheid tot deze vordering heeft kunnen komen, gezien de omstandigheden van de zaak en het belang van een goede rechtsbedeling.

De rechtbank heeft ook de terugkeergarantie beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon, als Nederlander, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld. De rechtbank concludeert dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en staat de overlevering toe. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13/097215-04
RK nummer: 04/3992
Datum uitspraak: 14 januari 2005
UITSPRAAK
Op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 oktober 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Belgische justitiële autoriteit, de onderzoeksrechter te Hasselt, gedateerd 14 oktober 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 3 december 2004 en 7 januari 2005. Daarbij zijn de officier van justitie en de opgeëiste persoon, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt het aanhoudingsbevel bij verstek d.d. 5 december 2003 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage 1 aan deze uitspraak is gehecht.
In het EAB van 14 oktober 2004 staat dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor feiten die naar Belgisch recht zijn te kwalificeren als oplichting en/of valsheid in geschriften en gebruik van valse stukken. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft daarbij voor het feit valsheid in geschriften en gebruik van valse stukken niet aangegeven of het om feiten gaat als bedoeld op bijlage I bij de OLW (hier ook: lijstfeiten). Bij schrijven, gedateerd 2 december 2004, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit alsnog bevestigd dat het feiten betreft waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt, welk schrijven als bijlage 2 aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten, vermeld op bijlage 1 bij de OLW.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit ‘oplichting’ aangeduid en het feit ‘valsheid in geschriften en gebruik van valse stukken’ nader aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van de dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende staat heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen.
De feiten vallen onder de nummers 20 en 23 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Oplichting en vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten.
Op deze feiten is naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet onverwijld kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten, is niet gebleken.
6. Weigeringgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW
Uit het dossier volgt dat de feiten, waarop het EAB betrekking heeft, deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Volgens artikel 13, eerste lid, OLW mag de overlevering niet worden toegestaan indien de feiten geheel of gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank afziet van toepassing van deze weigeringgrond.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringgrond. Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd. Enerzijds blijkt dat de opgeëiste persoon zich thans in Nederland bevindt en over de Nederlandse nationaliteit beschikt, zodat hij belang heeft bij vervolging en berechting in Nederland. Anderzijds blijkt uit het EAB en de daarop betrekking hebbende stukken dat de feiten waarop het EAB ziet zich slechts gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hebben afgespeeld, de rechtsgevolgen zich in overwegende mate op Belgisch grondgebied hebben doen gevoelen en de daarop volgende handelingen op Belgisch grondgebied zijn gepleegd, de opsporing en vervolging van de feiten in België zijn aangevangen en daar de bewijsmiddelen voorhanden zijn en medeverdachten daar worden vervolgd en er in Nederland geen zelfstandig onderzoek tegen de opgeëiste persoon met betrekking tot deze feiten gaande is.
De rechtbank is - op grond van het gestelde in de conclusie van de officier van justitie – van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
7. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, OLW bedoelde garantie geeft.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de volgende garantie gegeven:
“Krachtens artikel 5 § 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel wordt voorafgaand akkoord gegeven om de over te leveren persoon, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel, naar Nederland over te brengen om er zijn straf of maatregel te ondergaan; de geldende bepaling inzake de overbrenging tussen Staten van gevonniste personen zijn hierop van toepassing, inclusief de instemming van de betrokken persoon. België is steeds akkoord gegaan met de buitenlandse omzettingsprocedure beschreven in artikel 11 van het Verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) zal kunnen worden omgezet.
Aangezien de opgeëiste persoon Nederlander is, kan de overlevering slechts plaatsvinden indien de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Die feiten leveren naar Nederlands recht op: Medeplegen van oplichting en/of een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren en valsheid in geschrift.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
De artikel 47, 225, 326 en 326a van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in België ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door:
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Mulder, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van 14 januari 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.