ECLI:NL:RBAMS:2004:AR7229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/097149-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 december 2004 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1964 en thans gedetineerd in Nederland, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De behandeling van de vordering vond plaats op openbare zittingen op 14 september en 26 november 2004, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.A.T.X. Vonken, aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon en de vraag of zijn belangen bij berechting in Nederland zwaarder wegen dan de belangen van de Duitse rechtsorde. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de feiten deels op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden, de overlevering toch kon worden toegestaan. Dit was gebaseerd op het feit dat de meeste bewijsmiddelen en het strafrechtelijk onderzoek in Duitsland plaatsvonden, en dat de opgeëiste persoon in Duitsland op een vergelijkbare manier behandeld kan worden als in Nederland.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen en geoordeeld dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden behandeld indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het kader van de Overleveringswet, waarbij de rechtbank de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet heeft toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan, en dat de overlevering aan de Staatsanwaltschaft Aachen in Duitsland kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13/097149-04
RK nummer: 04/3139
Datum uitspraak: 3 december 2004
UITSPRAAK
Op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 augustus 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Duitse justitiële autoriteiten, officier van justitie Bernklau te Aken in Duitsland, gedateerd 19 augustus 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Maashegge te Overloon,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 september 2004. Daarbij zijn de officier van justitie en de gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht, gehoord.
Ter zitting van 14 september 2004 heeft de rechtbank de behandeling van de vordering geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen onderzoek te laten doen naar de (geestelijke) gezondheid en detentiegeschiktheid van de opgeëiste persoon.
De behandeling van de vordering is op de openbare zitting van 26 november 2004 voortgezet. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en de raadsman, voornoemd, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt het arrestatiebevel van het Amtsgericht Aachen – 41 Gs 2459/99, d.d. 18 augustus 2004 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie en als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten, vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De feiten staan vermeld onder nummer 5 op bijlage 1 van de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet onverwijld kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten, is niet gebleken.
6. Weigeringgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, Olw
Uit het dossier volgt dat de feiten, waarop het EAB betrekking heeft, deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Volgens artikel 13, eerste lid, OLW mag de overlevering niet worden toegestaan indien de feiten geheel of gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank afziet van toepassing van deze weigeringgrond.
Volgens de raadsman heeft de officier van justitie, gelet op de gezondheid en persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, niet in redelijkheid hebben kunnen komen tot deze vordering.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gezondheid en de persoonlijke omstandigheden geen rol spelen bij de afweging een vordering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, OLW te doen en subsidiair dat, zelfs indien deze omstandigheden daarbij wel worden betrokken, desondanks om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringgrond.
Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd. Enerzijds heeft de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit, alsmede een vaste woon- en verblijf plaats in Nederland, zodat hij belang heeft bij vervolging en berechting in Nederland. Anderzijds blijkt dat de feiten zich slechts gedeeltelijk op Nederlands grond gebied hebben afgespeeld. De verdovende middelen zijn ingevoerd vanuit Nederland in Duitsland en aldaar doorverkocht zodat een grotere inbreuk is gemaakt op de Duitse dan op de Nederlandse rechtsorde.
Het zwaartepunt van het strafrechtelijk onderzoek ligt bovendien in Duitsland nu het onderzoek daar is aangevangen, de bewijsmiddelen daar zijn vergaard en de twee medeverdachten op 18 augustus 2004 in Duitsland zijn aangehouden en daar worden of zijn vervolgd.
Uit het overgelegd rapport van de GG&GD blijkt tenslotte dat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon aan de feitelijke overlevering naar Duitsland niet in de weg staat en dat hij in Duitsland tijdens zijn detentie op een vergelijkbare wijze als in Nederland behandeld kan worden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de officier van justitie het belang van de opgeëiste persoon bij berechting in Nederland, waar onder de gezondheid en de persoonlijke belangen te betrekken bij beantwoording van de vraag of om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringgrond. Dat deed de officier van justitie ook subsidiair.
In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat dient te worden afgezien van die weigeringgrond nu de officier van justitie op de door haar subsidiair aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
7. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet bedoelde garantie geeft.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de volgende garantie gegeven:
“Es wird zugesichert, dass der Verfolgte im Falle einer rechtskräftigen Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe, deren Vollstreckung nicht zur Bewährung ausgesetzt wird, in Anlehnung an das Übereinkommen über die Überstellung verurteilter Personen vom 21.03.1983 zur weiteren Strafvollstreckung in die Niederlande überstellt werden wird, und zwar bedingungsfrei, so dass das Umwandlungsverfahren nach Artikel 11 des vorbezeichneten Übereinkommens angewendet werden kann.”
Aangezien de opgeëiste persoon Nederlander is, kan de overlevering slechts plaatsvinden indien de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan, in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) zal kunnen worden omgezet.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet;
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Staatsanwaltschaft Aachen in Duitsland ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door:
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Mulder, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van 3 december 2004.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.