RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13/097197-04
RK nummer: 04/4111
Datum uitspraak: 3 december 2004
Op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 november 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Belgische justitiële autoriteiten, A.M. Gepts, substituut procureur-generaal van het parket bij het hof van beroep te Antwerpen (België), gedateerd 13 september 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste pe[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende op het [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting 26 november 2004. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. A.A. van Harmelen, advocaat te ‘s Gravenhage, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt het arrest Hof van beroep Antwerpen, d.d. 11 februari 2004 – 10e kamer, referentie: 972 P 2002 (Griffienummer: 198/2004) ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 1.396 dagen.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. De in die bijlage tussen [ ] geplaatste gedeelten dienen als hier ingevoegd te worden beschouwd.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
De feiten (poging doodslag en verboden wapenbezit) zijn zowel naar het recht van de uitvaardigende staat als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste twaalf maanden gesteld.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft ter zitting een beroep gedaan op de weigeringgrond van artikel 12 van de OLW.
Het arrest waarbij de vrijheidsstraf is opgelegd, is bij verstek gewezen. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. De overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 12 van de OLW bedoelde garantie heeft gegeven.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de volgende garantie gegeven:
“Ik verwijs naar rubriek a) van het Europees Arrestatiebevel van 13 september 2004, waarin gesteld wordt dat verzet nog mogelijk is. Dit betekent dat na de overlevering van [opgeëiste persoon] het bevel tot gevangenneming, bevattende de datum van betekening van het verstekarrest zal worden betekend. Betrokkene beschikt alsdan over een termijn van 15 dagen om tijdig verzet aan te tekenen en krijgt zodoende recht op een nieuw proces.”
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende gewaarborgd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de zitting.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, OLW bedoelde garantie geeft.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de volgende garantie gegeven:
“Krachtens art. 5 §3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002, betreffende het Europees aanhoudingsbevel wordt voorafgaand akkoord gegeven om de over te leveren persoon, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, naar Nederland over te brengen om er zijn straf of maatregel te ondergaan; de geldende bepalingen inzake de overbrenging tussen Staten van gevonniste personen zijn hierop van toepassing, inclusief de instemming van de betrokken persoon.
België is steeds akkoord gegaan met de buitenlandse omzettingsprocedure beschreven in art. 11 van het verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen.”
Aangezien de opgeëiste persoon Nederlander is, kan de overlevering slechts plaatsvinden indien de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) zal kunnen worden omgezet.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 45 en 287 van het wetboek van strafrecht;
de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 12 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het parket bij het hof van beroep te Antwerpen (België) ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door:
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Mulder, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van 3 december 2004.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.