ECLI:NL:RBAMS:2004:AR5671
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Overlevering van een persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel wegens illegale handel in verdovende middelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2004 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De behandeling van de vordering vond plaats op openbare zittingen op 15 oktober en 5 november 2004, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Lina, en een tolk voor de Farsi-taal aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, wat leidde tot een aanhouding van de behandeling op de eerste zitting. Tijdens de tweede zitting werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, evenals zijn Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, beoordeeld en vastgesteld dat deze feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de tenlastelegging, maar heeft dit niet kunnen onderbouwen.
De rechtbank heeft ook de terugkeergarantie beoordeeld, die door de Duitse autoriteiten is gegeven. Aangezien de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, kan zijn overlevering alleen worden toegestaan indien de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank concludeert dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en staat de overlevering toe. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat.