ECLI:NL:RBAMS:2004:AR4217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.097.145-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een verdachte aan het Verenigd Koninkrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 oktober 2004 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een verdachte aan het Verenigd Koninkrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Lelystad’. De rechtbank heeft de feiten die aan de overlevering ten grondslag liggen, vastgesteld op basis van de bijlagen die aan de uitspraak zijn gehecht. De feiten omvatten bedrieglijke bankbreuk en oplichting, zoals omschreven in de artikelen 57, 326 en 341 van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet.

De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat is uitgevaardigd door de Crown Office te Edinburgh op 20 augustus 2004. De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. H. Raza, aanwezig waren. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij naast de Britse ook de Pakistaanse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de verweren van de raadsman van de verdachte, die stelde dat de verlenging van het bevel tot inverzekeringstelling onrechtmatig was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen onregelmatigheden waren die de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon in gevaar konden brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten zowel naar Nederlands recht als naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbaar zijn en dat er aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de verdachte aan het Verenigd Koninkrijk toe te staan voor strafvervolging. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER
Parketnummer: 13.097.145-04
RK nummer: 04/3238
Datum uitspraak: 8 oktober 2004
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 augustus 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Crown Office te Edinburgh (Verenigd Koninkrijk), d.d. 20 augustus 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlev[verdachte]g van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting “Lelystad” te Lelystad,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 oktober 2004. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrest warrant van de Glasgow Sheriff Court ten grondslag. Blijkens de brief d.d. 30 september 2004 van D.J. Dickson van Crown Office and Procurator Fiscal Service is dit arrest warrant gedateerd 25 oktober 1996.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar Schots recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage I aan deze uitspraak is gehecht. De feiten zijn aangevuld bij
eerdergenoemde brief van 30 september 2004 en bij de bij die brief gevoegde akte van beschuldiging van 20 juli 1995. Van beide laatste stukken zijn door de griffier gewaarmerkte fotokopieën respectievelijk als bijlage II en bijlage III aan deze uitspraak gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar naast de Britse tevens de Pakistaanse nationaliteit heeft.
4. Verweren
De raadsman heeft -kort samengevat- aangevoerd dat de verlenging van het bevel tot inverzekeringstelling met ingang van 22 augustus 2004 onrechtmatig is gegeven, aangezien niet blijkt dat de officier van justitie dit bevel heeft beoordeeld.
De rechtbank passeert dit verweer omdat het feitelijke grondslag mist -blijkens genoemd bevel is dit door de officier van justitie genomen- en ook overigens niet gebleken is dat er onregelmatigheden hebben plaatsgevonden die tot consequenties met betrekking tot de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon zouden kunnen leiden.
5. Strafbaarheid
De feiten zijn zowel naar het recht van het Verenigd Koninkrijk als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
- bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd, en
- oplichting.
6. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
artikelen 57, 326 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [verdachte] aan het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Bos, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2004.
De oudste rechter is buiten staat
te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.