Datum uitspraak: 11 mei 2004
van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [Huis van Bewaring].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 april 2004.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
op 04 augustus 2003 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen creditcard(s) en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer1], met een of meer van zijn mededaders, zich naar die [slachtoffer1] heeft begeven en aan die [slachtoffer1] heeft medegedeeld dat zij van de politie waren en zich - aldus - hebben voorgedaan als politieagenten en die [slachtoffer1] een pasje of legitimatiebewijs hebben getoond als ware dit een politielegitimatiebewijs en van die [slachtoffer1] inzage in zijn paspoort hebben gevorderd en de heuptas van die [slachtoffer1] hebben doorzocht en naar een creditcard van die [slachtoffer1] hebben gevraagd en die [slachtoffer1] hebben afgeleid en aangesproken;
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op 25 juli 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een creditcard (met [nummer]) en een geldbedrag van 1700 euro, toebehorende aan [slachtoffer2];
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
op 31 juli 2003 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen creditcard(s) en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer3], met een of meer van zijn mededaders, zich naar die [slachtoffer3] hebben begeven en die [slachtoffer3] hebben aangesproken en aan die persoon hebben medegedeeld dat zij van de politie waren en zich - aldus - hebben voorgedaan als politieagenten en die [slachtoffer3] een pasje of legitimatiebewijs hebben getoond als ware dit een politielegitimatiebewijs en de tas van die [slachtoffer3] hebben doorzocht en naar creditcards van die [slachtoffer3] hebben gevraagd en die creditcards hebben vastgepakt;
ten aanzien van het onder 4 telastegelegde:
op 1 augustus 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een creditcard (met [nummer]) en een geldbedrag van 1650 euro, toebehorende aan [slachtoffer4];
ten aanzien van het onder 5 telastegelegde:
op 30 juli 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een creditcard (met [nummer]) en een geldbedrag van 750 euro en 50 Engelse ponden, toebehorende aan [slachtoffer5];
ten aanzien van het onder 6 telastegelegde:
op 30 juli 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een creditcard (met [nummer]) en een geldbedrag van 100 euro en 140 Zwitserse franken en een geldbedrag van 1700 euro, toebehorende aan [slachtoffer6];
ten aanzien van het onder 7 telastegelegde:
op 30 juli 2003 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen creditcard(s) en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer7], met een of meer van zijn mededaders, zich naar die [slachtoffer7] heeft begeven en aan die [slachtoffer7] heeft medegedeeld dat zij van de politie waren en zich - aldus - hebben voorgedaan als politieagenten en die [slachtoffer7] een pasje of legitimatiebewijs hebben getoond als ware dit een politielegitimatiebewijs en een creditcard van die [slachtoffer7] hebben gevraagd;
De rechtbank spreekt verdachten vrij van de oplichting of de poging daartoe omdat het afgeven van de pincode niet als afgifte van enig goed in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat elk van de vier verdachten bij alle telastegelegde diefstallen of de pogingen daartoe als mededader moet worden aangemerkt. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de volgende factoren, alle in hun onderlinge samenhang bezien:
1. Er is sprake geweest van een zeer specifieke, professionele en zich telkens herhalende werkwijze zoals omschreven op de pagina's 255 en 256 van het proces-verbaal. De rollen van [mededader1] en [mededader2] bleken uitwisselbaar.
2. Een groot aantal aangiftes waarbij deze werkwijze is toegepast betreft tijdstippen waarop de verdachten in Nederland verbleven. De omstandigheid dat één aangifte niet op de verdachten te herleiden valt omdat ze toen niet in Nederland aanwezig waren, is niet ontlastend omdat naar de officier van justitie ter zitting meedeelde de hier in het geding zijnde werkwijze afweek van de hier gangbare. De rechtbank acht geen termen aanwezig deze mededeling van de officier van justitie voor onjuist te houden.
3. Uit de paspoorten van de verdachten en uit de verklaring van [mededader1] blijkt dat zij in de periodes waarin de feiten zijn begaan telkens tezamen in Nederland aanwezig waren. Ze verbleven telkens in hetzelfde hotel.
4. In de hotelkamer zijn foto's aangetroffen van de verdachten [mededader1] en [mededader2] die door verschillende aangevers worden herkend als door hen gemaakt.
Alle door de verdediging aangevoerde hierop betrekking hebbende bewijsverweren stuiten hierop af.
De rechtbank zal de reacties van de aangevers op de aan hen door middel van e-mail verzonden foto's van de verdachten niet voor het bewijs bezigen zodat het hierop betrekking hebbende bewijsverweer bij gebreke van belang wordt verworpen. De rechtbank overweegt in dit verband dat bij het presenteren aan aangevers van fotomateriaal door middel van e-mail of internetverkeer in beginsel zoveel mogelijk dezelfde procedure dient te worden toegepast als bij een meervoudige fotoconfrontatie (de zgn. foslo-confrontatie).
Door de verdediging is betoogd dat het technisch onderzoek naar de GSM-palen welke zijn aangestraald bij de door de verdachte en zijn medeverdachten gevoerde telefoongesprekken niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Hiertoe is aangevoerd dat het niet per definitie zo is dat in alle gevallen het meest nabijgelegen basisstation wordt gekozen. Om technische redenen verloopt het GSM-verkeer soms automatisch via een verder verwijderd station.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit technisch onderzoek is naar voren gekomen dat rond de tijdstippen waarop de diefstallen hebben plaatsgevonden door verdachten diverse telefoongesprekken zijn gevoerd waarbij gebruikt is gemaakt van GSM-basisstations die zich in de directe omgeving bevonden van de plaats delict. Wat er ook zij van de mogelijkheid dat incidenteel een verder verwijderd basisstation wordt aangestraald, dit laat onverlet dat in casu diverse malen is vastgesteld dat zendmasten zijn gebruikt in de onmiddellijke omgeving van waar de diefstallen hebben plaatsgevonden. Op grond van deze vaststellingen, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachten op die tijdstippen niet ver verwijderd waren. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onderzoek naar de paallocaties voor het bewijs kan worden gebruikt.
De door de verdediging overgelegde bewijsstukken over de verkoop van een auto in Roemenië en inzake geldtransacties zijn naar het oordeel van de rechtbank niet ontlastend. Wat de auto betreft is hiermee niet aannemelijk gemaakt dat verdachte naar Nederland is gekomen om hier auto's te kopen en uit te voeren aangezien bewijsstukken hierover niet zijn overgelegd. Wat de geldtransacties betreft wordt overwogen dat het meenemen naar Nederland van relatief grote sommen geld niet uitsluit dat de bewezen geachte feiten zijn begaan.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan vier diefstallen, waarbij zij in het bezit zijn gekomen van de creditcard van hun slachtoffers. De bijbehorende pincode is daarbij op slinkse wijze achterhaald. Vervolgens hebben verdachte en zijn mededaders met de gestolen creditcard geld opgenomen. Verdachte en zijn mededaders hebben bovendien nog driemaal geprobeerd om op dezelfde wijze in het bezit van creditkaarten en geld te komen, welke pogingen om verschillende redenen niet zijn gelukt. Bij deze diefstallen is telkens volgens een wel doordacht plan te werk gegaan waarbij elk van hen een specifieke rol toebedeeld heeft gekregen. In alle gevallen hebben twee van de verdachten zich voorgedaan als politieagent om vervolgens van de nietsvermoedende buitenlandse toerist, telkens van Aziatische afkomst, de creditkaart af te nemen en het slachtoffer in een dusdanig benarde positie te brengen dat deze zich, na daartoe door verdachten te zijn aangespoord, gehouden voelde de pincode van zijn creditcard aan hen te geven.
De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij uit puur geldelijk gewin anderen op grove wijze heeft benadeeld. Naast de door hem aangerichte financiële schade en overlast zal het bewezen geachte voor de benadeelde toeristen een grote schaduw hebben geworpen op hun verblijf in Nederland. Daarbij heeft verdachte door zijn handelen afbreuk gedaan aan het imago van Amsterdam als toeristenstad, niet in de laatste plaats doordat in de media uitgebreid aan deze strafbare feiten aandacht is besteed.
De ernst van de bewezen geachte feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt door het vrijspreken van de oplichting of de poging daartoe het verwijt dat aan verdachte kan worden gemaakt niet zodanig anders dat dit gevolgen dient te hebben voor de op te leggen straf.
Bij het vaststellen van de duur van de gevangenisstraf zal de rechtbank ten nadele van verdachte betrekken dat verdachte en zijn mededaders op zeer professionele manier te werk zijn gegaan en dat er sprake is geweest van een hoge organisatiegraad met verregaande taak- en rolverdelingen. Daarbij zijn verdachten kennelijk met het vooropgezette doel om strafbare feiten te plegen naar Nederland gekomen. De rechtbank zal daarom komen tot een zwaardere straf dan zij gebruikelijk is op te leggen bij soortgelijke strafbare feiten. Daarbij overweegt de rechtbank dat gezien het grote maatschappelijke belang dat gemoeid is met het voorkomen van dit soort feiten, van de op te leggen straf een serieuze afschrikkende werking dient uit te gaan.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer5]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer5], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 825,00 (achthonderdvijfentwintig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer6]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer6], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 6 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 590,00 (vijfhonderdnegentig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering van de benadeelde partij dient voor het overige te worden afgewezen nu gebleken is dat de resterende schade inmiddels door de creditcardmaatschappij is vergoed.
In het belang van [slachtoffer6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1, 3 en 7 bewezenverklaarde:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer5], wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 825,00 (achthonderdvijfentwintig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer5], te betalen de som van € 825,00 (achthonderdvijfentwintig euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer6], wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 590,00 (vijfhonderdnegentig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer6] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer6], te betalen de som van € 590,00 (vijfhonderdnegentig euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en A. Tegelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 mei 2004.