ECLI:NL:RBAMS:2004:AO2528

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H 02.0678
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van overeenkomst tussen Gemeente Wageningen en UPC wegens strijd met de openbare orde

Op 28 januari 2004 heeft de Rechtbank Amsterdam in een bodemprocedure tussen de Gemeente Wageningen en UPC Nederland B.V. uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de overeenkomst tussen de gemeente en UPC nietig verklaard, omdat deze in strijd was met de openbare orde. De Grondwet, met name artikel 7, vereist een specifieke wettelijke grondslag voor elke vorm van regulering door de overheid van radio en televisie. Deze specifieke wetsbepaling ontbrak op het moment dat de gemeente de overeenkomst aanging, waardoor de gemeente niet bevoegd was om exploitatievoorschriften te bedingen.

De gemeente Wageningen had de wens om invloed uit te oefenen op de samenstelling van de programma's die UPC via het kabelnet doorgeeft. In conventie vorderde de gemeente dat de rechtbank de overeenkomst zou wijzigen, terwijl UPC in reconventie stelde dat de artikelen 7 en 8 van de overeenkomst nietig waren. De rechtbank oordeelde dat de exploitatievoorschriften een regulering door de gemeente inhielden, wat in strijd was met de Grondwet. De rechtbank volgde het betoog van UPC en verklaarde de artikelen 7 en 8 van de overeenkomst nietig.

De rechtbank wees de vorderingen van de gemeente af en veroordeelde de gemeente in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke wettelijke basis voor overheidsregulering van media en bevestigt dat zonder deze basis, de overheid niet kan ingrijpen in de vrijheid van uiting en de regulering van radio- en televisieprogramma's.

Uitspraak

240133
vs 28 januari 2004
DE RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k met rolnummer H 02.0678 v a n :
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE WAGENINGEN, zetelende te Wageningen,
e i s e r e s in conventie, v e r w e e r s t e r in reconventie,
procureur Mr R.P.J. Ribbert,
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UPC NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e in conventie, e i s e r e s in reconventie,
procureur Mr W.H. van Baren.
Partijen worden hierna de gemeente en UPC genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaar-ding van 7 maart 2002 met bewijsstukken,
- akte vermelding getuigen,
- conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met bewijsstukken,
- conclusie van antwoord in reconventie met bewijsstukken,
- akte houdende uitlating producties van UPC met een bewijsstuk,
- akte houdende uitlating productie van de gemeente,
- pleidooi dat gehouden is op 22 april 2003, het daarvan opgemaakte proces-verbaal, pleitnotities van de raadslieden van partijen en aan de zijde van de gemeente overgelegde bewijsstukken.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In conventie en in reconventie
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet bestreden in-houd van de overgelegde bewijs-stuk-ken, staat in dit geding het volgende vast.
a. UPC exploiteert in de gemeente Wageningen een kabelnet, waarmee zij radio- en televisieprogramma's doorgeeft. Zij is rechtsopvolgster van een vennootschap met wie de gemeente op 1 juli 1997 een overeenkomst "betreffende de (verdere) aanleg, instandhouding en exploitatie van een Centrale antenne-inrichting te Wageningen" heeft gesloten.
b. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 25 jaar. De artikelen 7 en 8 daarvan (hierna samen ook wel de exploitatievoorschriften te noemen) luiden: ..........
c. Partijen zijn het erover eens dat hun overeenkomst op onderdelen moet worden aangepast aan de Mediawet zoals deze sedert 1 september 1997 is komen te luiden.
Onder meer maakt de Mediawet sindsdien onderscheid tussen enerzijds een basispakket van radio- en televisieprogramma's dat via het kabelnet moet worden doorgegeven en omtrent de samenstelling waarvan moet worden geadviseerd door een door de gemeente in te stellen programmaraad, en anderzijds hetgeen overigens aan radio- en televisieprogramma's via het kabelnet wordt doorgegeven (verder: het bovenwettelijk pakket).
2.1. De gemeente wenst haar contractuele mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de samenstelling van de programma's die UPC via het Wageningse kabelnet doorgeeft, te behouden, voor zover het gaat om het bovenwettelijk pakket.
Zij vordert daarom in conventie dat de rechtbank de overeenkomst in die zin wijzigt, zo mogelijk met terugwerkende kracht, met veroordeling van UPC in de proceskosten.
2.2. De gemeente stelt voor dat artikel 7 van de overeenkomst komt te luiden:.........
dat aan artikel 1 van de overeenkomst wordt toegevoegd:........
en dat daarin in plaats van de rechtsvoorgangster van UPC, met wie de gemeente de overeenkomst is aangegaan, als haar wederpartij wordt opgenomen UPC.
3. UPC is van mening dat de gemeente niet langer enige invloed mag uitoefenen op haar tarieven en op de samenstelling van de programma's die zij doorgeeft.
UPC bestrijdt dan ook de vordering van de gemeente en vordert in reconventie dat de rechtbank voor recht verklaart dat de artikelen 7 en 8 van de overeenkomst nietig, althans niet (langer) tussen partijen van toepassing zijn, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
Daarnaast maakt UPC bezwaar tegen het hiervoor onder 2.2. vermelde voorstel en tegen het verlenen van terugwerkende kracht aan wijziging van de overeenkomst.
4. Op haar beurt bestrijdt de gemeente de vordering van UPC.
5. Allereerst beroept UPC zich op het eerste lid van artikel 3:40 Burgerlijk Wetboek (BW). UPC stelt dat op grond van de eerste zin van lid 2 van artikel 7 van de Grondwet de gemeente bij formele wet de bevoegdheid moet worden toegekend beperkingen te stellen aan de doorgifte via de kabel van radio- of televisieprogramma's. Zo'n wetsbepaling ontbrak (en ontbreekt nog steeds) en de exploitatievoorschriften van de overeenkomst houden de hier bedoelde beperkingen in. Derhalve, aldus UPC, zijn de artikelen 7 en 8 van de overeenkomst wegens strijd met de openbare orde nietig.
6. De rechtbank volgt dit betoog.
Voorop staat dat de exploitatievoorschriften van de hiervoor onder 1.a vermelde overeenkomst een regulering door de gemeente inhouden van de doorgifte op haar grondgebied van radio- en televisieprogramma's via de kabel. Deze contracstbepalingen stellen immers beperkingen aan het aanbod van programma's of kunnen dat effect hebben. Artikel 7 van de overeenkomst doet dat rechtstreeks, waar deze bepaling de gemeente zeggenschap geeft over de samenstelling van het aanbod; artikel 8 van de overeenkomst kan dat effect hebben omdat beperking van de tarieven die de kabelexploitant aan zijn afnemers in rekening mag brengen, het programma-aanbod dat de kabelexploitant kan of wil doen, kan beïnvloeden.
Voor een zodanige gemeentelijke inmenging moet in een specifieke wetsbepaling de grondslag kunnen worden gevonden. Dat volgt uit artikel 7 van de Grondwet. Deze bepaling regelt het klassieke grondrecht van uitingsvrijheid. Het beoogt waarborgen te bieden tegen beperkingen die de overheid hieraan wil stellen. Daarom en gelet op de formulering van de eerste zin van lid 2 van deze bepaling -"De wet stelt regels omtrent radio en televisie."-, eist de Grondwet een specifieke grondslag in een wet in formele zin voor iedere vorm van regulering door de overheid van radio en televisie en niet, zoals de gemeente heeft aangevoerd, voor de regulering van uitsluitend de inhoud van radio- en televisieprogramma's.
De hier bedoelde specifieke wetsbepaling ontbrak toen de gemeente de overeenkomst aanging.
Tot het bedingen van de exploitatievoorschriften was de gemeente derhalve niet bevoegd. Deze bevoegdheid is ook later niet alsnog aan de gemeente gegeven bij de herziening van de Mediawet of bij enige aanverwante wet, zelfs niet tijdelijk, bijvoorbeeld voor de duur van de contracten die verschillende gemeenten met kabelexploitanten hebben gesloten.
Het gaat hier om een zodanig gebrek, namelijk het inperken door de overheid van een grondrecht zonder deugdelijke grondslag, dat sprake is van strijd met de openbare orde.
Het beroep van UPC op het bepaalde in artikel 3:40 lid 1 BW slaagt dus.
7. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. De vordering van UPC is wel, die van de gemeente is niet toewijsbaar. De proceskosten komen ten laste van de gemeente.
BESLISSING
De rechtbank:
in conventie:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding, tot deze uitspraak aan de zijde van UPC begroot op e 1.170,=;
in reconventie:
- verklaart voor recht dat de artikelen 7 en 8 van de hiervoor onder 1.a vermelde overeenkomst nietig zijn;
- veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding, tot deze uitspraak aan de zijde van UPC begroot op e 390,=;
in conventie en in reconventie:
- verklaart de bovenstaande betalingsveroordelingen uit-voer-baar bij voorraad;
in reconventie:
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Gewezen door Mrs D.J. Cohen Tervaert, K.D. van Ringen en Q.R.M. Falger, leden van genoemde kamer, en uitge-sproken ter openbare terecht-zitting van 28 januari 2004 in tegen-woordig-heid van de griffier.