2. Eisers hebben in de hoofdzaak, zakelijk weergegeven, veroordeling gevorderd van Dexia tot betaling van € 74.559,42 op uiteenlopende primaire en subsidiaire gronden. Zij hebben de bevoegdheid van de kantonrechter gebaseerd op de stelling dat de lease-overeenkomst als een huurkoopovereenkomst te beschouwen is.
3. Dexia heeft de bevoegdheid van de kantonrechter betwist en heeft verzocht de zaak ter behandeling naar de civiele sector van deze rechtbank te verwijzen. Zij stelt daartoe – samengevat - dat een effectenlease-overeenkomst gekwalificeerd moet worden als een overeenkomst sui generis en niet als koop op afbetaling, waarvan huurkoop een species is. In de eerste plaats ziet de overeenkomst tussen partijen op effecten, die geen stoffelijk object zijn in de zin van art. 3.2 BW, maar als vermogensrechten ex art. 3.6 BW. Het toonderbewijs is niet als een stoffelijk recht te beschouwen. Art. 7A: 1576 lid 5 BW mist toepassing, nu die bepaling geen uitbreiding bevat van de definitie van koop op afbetaling.
4. Dexia stelt voorts dat de overeenkomst evenmin voldoet aan de drie overige voorwaarden als omschreven in art. 7A:1576 lid 1 BW.
Van aflevering is geen sprake, nu het bezit van de effecten niet is verschaft. Volgens de in rov. 1.6 genoemde bepaling bleef Dexia daarvan eigenaar totdat eisers aan al hun verplichtingen zouden hebben voldaan. Eisers hadden niet het gebruiksrecht, maar kregen slechts een recht op voorwaardelijke overdracht van de effecten.
5. Dexia betwist ook dat betaling van de koopprijs van de effecten in termijnen is bedongen. De overeengekomen termijnbetalingen betreffen rentevergoedingen. De splitsing in de betaling van f. 100,00 enerzijds en de restantbetaling anderzijds is evenmin te beschouwen als een betaling in termijnen. Het bedrag van f. 100,00 is van volledig ondergeschikt belang. Bovendien dient betaling plaats te vinden op of omstreeks de laatste maand van de overeenkomst, zoals beschreven in rov. 1.3. Betaling ineens van het gehele restantbedrag is dat ook mogelijk. In de regel wordt wordt het restantbedrag inclusief de termijn van f. 100,00 aan het einde van de overeenkomst verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
6. Dexia stelt tenslotte dat partijen geen eigendomsoverdracht beoogd hebben. Feitelijk vindt uitlevering van de effecten zelden plaats, omdat de effecten in de regel bij het einde van de overeenkomst worden verkocht en de opbrengst wordt verrekend met de aankoopprijs. Aldus bespaart de lessee zich bewaar- en transactiekosten. Eisers hadden geen verplichting tot afname van de aandelen. Een urgerende optie (een koopoptie met een lage uitoefenprijs) is evenmin bedongen. De overeenkomst voorziet juridisch noch economisch in de feitelijke verkrijging van de effecten.
7. Eisers hebben het betoog van Dexia weersproken, welk verweer in het onderstaande wordt opgenomen en beoordeeld.
8. Geoordeeld wordt als volgt.
Vermogensrechten zijn krachtens het vijfde lid van art. 7A:1576 BW vatbaar voor koop op afbetaling, zoals de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis bij de invoering van die bepaling heeft beoogd. Effecten zijn te beschouwen als vermogensrechten en kunnen onderwerp zijn van koop op afbetaling en van huurkoop. Titel 5A is mitsdien van toepassing; de vraag naar de reikwijdte van art. 1:88 BW is in deze procedure niet aan de orde.
9. Geoordeeld wordt dat de overeenkomst ook aan de voorwaarden van huurkoop voldoet. Dexia miskent dat de aflevering van effecten aan een rechthebbende niet in stoffelijke vorm plaatsvindt, maar middels bijschrijving in de administratie van de betrokken instelling. Dexia heeft erkend dat in haar boekhouding een aantekening is geplaatst op de voet van art. 17 Wet Giraal Effectenverkeer (Wge), waarmee mag worden aangenomen dat zij aan haar leveringsverplichtingen jegens eisers heeft voldaan. De in rov. 1.6 genoemde bepaling is niet anders te beschouwen dan als een eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 BW. Dat de eigendom van de effecten pas overgaat als eisers aan hun betalingsverplichtingen zouden voldoen, doet er niet aan af dat de levering heeft plaatsgehad.
10. Dexia betwist voorts ten onrechte dat de overeenkomst mede bestond uit termijnbetalingen. Daargelaten dat de overeenkomst de term “lease-termijnen” niet in rente- en aflossingsvergoedingen kwalificeert, is in het licht van de strekking van art. 7A:1576h BW niet relevant of die termijnen uitsluitend zagen op rente. In hetzelfde licht is van belang dat Bank L. bij de totstandkoming van de lease-overeenkomst en de daarin vervatte termijnen kennelijk ook een huurkoopconstructie voor ogen stond. Een begrijpelijke uitleg waarom eisers in de voorlaatste maand een bedrag van f. 100,00 dienden te voldoen heeft zij niet gegeven. In haar in rov. 1.8 genoemde recente brief kwalificeert zij zelf de overeenkomst ook als zodanig.
11. Dexia betwist tenslotte vruchteloos dat partijen eigendomsoverdracht hebben beoogd. Art. 6 van de overeenkomst en art. 2 van de bijzondere voorwaarden bepalen juist uitdrukkelijk dat eisers de eigendom van de aandelen “automatisch” verwerven zodra zij aan hun verplichtingen hebben voldaan. Volgens laatstgenoemde bepaling berust het risico van koersfluctuaties voorts expliciet bij eisers, hetgeen te beschouwen is als een vorm van economisch eigendom. Eisers betogen bovendien terecht dat het hen niet om de eigendom van de aandelen zelf ging, maar om de waarde bij het einde van de looptijd of op enig moment voordien. Die waarde kunnen zij in beginsel niet verzilveren zonder eigendom van de effecten. Dat op praktische gronden wel wordt gekozen voor verkoop en verrekening bij het einde van de overeenkomst, maakt het bovenstaande niet anders.
12. Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat de hoofdzaak door de kantonsector behandeld en beslist moet worden. De vordering in het incident wordt afgewezen.
13. De beslissing omtrent de kosten van het incident wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
14. Dexia dient op 18 december 2003 in de hoofdzaak een conclusie van antwoord te nemen. De kantonrechter heeft vooralsnog het voornemen om na het nemen van die conclusie een inlichtingen- en schikkingcomparitie te houden. In dat kader dient Dexia in haar conclusie van antwoord opgave te verschaffen van de betalingen van eisers tot aan de opzegging van de overeenkomst, alsmede van hun eventuele baten uit de overeenkomst, zoals dividendopbrengsten. Ook dient Dexia opgave te verschaffen van de opbrengst van de verkoop van het aandelenpakket. Voorts zullen partijen in de conclusie van antwoord resp. ter comparitie kunnen reageren op het rapport d.d. 23 oktober 2003 van de Autoriteit Financiële Markten.