ECLI:NL:RBAMS:2003:AI1399
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.C. Bruning
- J.F.A. Graafland
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van beleidsregels inzake rechtsbijstand aan psychiatrische patiënten
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. H. Cornelis, en de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. W.C.M. Smits. De rechtbank ontving op 8 oktober 2001 een beroepschrift van eisers tegen een besluit van verweerder van 27 augustus 2001, en op 22 juli 2002 een beroepschrift tegen een ander besluit van 14 juni 2002. De kern van het geschil betreft de vraag of de besluiten van verweerder, die betrekking hebben op de Regeling gefinancierde rechtsbijstand aan psychiatrische patiënten, als beleidsregels kunnen worden aangemerkt. Eisers betogen dat deze besluiten niet als beleidsregels kunnen worden gekwalificeerd, maar als reguliere besluiten die hen direct in hun belang raken. Subsidiair stellen zij dat het gaat om besluiten van algemene strekking waartegen bezwaar openstaat.
De rechtbank overweegt dat de Raad voor Rechtsbijstand op grond van de Wet op de Rechtsbijstand (WRB) bevoegd is om inschrijvingsvoorwaarden te stellen en dat de Regeling op 1 september 1999 in werking is getreden. De rechtbank concludeert dat de besluiten van verweerder, die het aantal advocaten dat tot de Regeling wordt toegelaten vaststellen, beleidsregels zijn in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat tegen deze besluiten geen bezwaar kan worden gemaakt, zoals ook blijkt uit de artikelen 7:1 en 8:2 van de Awb.
De rechtbank wijst erop dat de vaststelling van het aantal advocaten geen directe rechtsgevolgen voor de burgers met zich meebrengt, aangezien de gevolgen pas ontstaan wanneer er concrete besluiten worden genomen om advocaten toe te laten. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en ziet geen aanleiding voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 juni 2003, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.