ECLI:NL:RBAMS:2003:AI1393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/3333 REA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidie op grond van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten voor niet-arbeidsgehandicapte werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN-AMRO Bank N.V. (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiseres had een subsidie aangevraagd op basis van artikel 15 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) voor de kosten van een interventie van het Rug AdviesCentrum (RAC) ter waarde van € 16.900,-. Verweerder weigerde deze subsidie, omdat de medewerkster van eiseres, die in verband met nek-, schouder- en armklachten haar werkzaamheden had gestaakt, niet als arbeidsgehandicapte kon worden aangemerkt volgens de Wet REA.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medewerkster niet voldeed aan de criteria van de Wet REA, die vereist dat er sprake moet zijn van structurele functionele beperkingen. De rechtbank oordeelde dat er op het beoordelingsmoment geen langdurige uitval was en dat de medewerkster binnen zeven maanden na haar uitval haar werkzaamheden volledig had hervat. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geweigerd de medewerkster als arbeidsgehandicapte aan te merken, en dat de subsidieaanvraag van eiseres daarom ook terecht was afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 02/3333 REA
van:
ABN-AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. D. Mandias,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. R.P. Metman.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 24 juli 2002 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 14 juni 2002.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 18 maart 2003.
2. OVERWEGINGEN
[medewerkster] is als [functie] bij eiseres werkzaam. Op 6 november 2001 heeft zij haar werkzaamheden gestaakt in verband met nek-, schouder- en armklachten. Op 22 november 2001 heeft, op instigatie van de arbodienst van eiseres, een intake plaatsgevonden bij het Rug AdviesCentrum (RAC). Het RAC heeft een werkhervattingstraject uitgestippeld, met als onderdeel een cognitief-gedragsmatige training. De training, die op 10 december 2001 begonnen is, heeft 3 weken geduurd. [medewerkster] is daarna geleidelijk gereïntegreerd in haar eigen functie en werkt sinds 22 april 2002 weer volledig.
Eiseres heeft verweerder, middels het op 4 december 2001 door haar ingediende reïntegratieplan, gevraagd een subsidie op grond van artikel 15 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) te verstrekken ter zake van de kosten van de interventie van het RAC ad f. 16.900,-. Verweerder heeft dit geweigerd, omdat [medewerkster] naar zijn mening niet als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA kan worden aangemerkt.
Eiseres stelt zich in deze procedure op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd haar een vergoeding op grond van de Wet REA toe te kennen. Zij meent dat zich hier nu juist een situatie voordoet waarvoor de Wet REA bij uitstek is bedoeld. Zij stelt zo vroeg mogelijk te hebben ingegrepen en op die manier langdurige uitval te hebben voorkomen. Eiseres meent dat het standpunt van verweerder dat in deze situatie geen vergoeding kan worden verstrekt haaks staat op de bedoeling van de Wet REA.
De rechtbank overweegt het volgende.
Naar tussen partijen niet in geschil is kan [medewerkster] niet op grond van artikel 2, eerste of tweede lid, van de Wet REA van rechtswege als arbeidsgehandicapte kan worden aangemerkt. Volgens artikel 2, derde lid, van de Wet REA kan evenwel ook als arbeidsgehandicapte worden aangemerkt degene die niet op grond van het eerste of het tweede lid van rechtswege als arbeidsgehandicapte kan worden aangemerkt, doch ten aanzien van wie op grond van een medisch-arbeidskundige beoordeling is vastgesteld dat hij belemmeringen heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid.
Artikel 2, zesde lid, van de Wet REA bepaalt dat met betrekking tot het derde lid nadere regels kunnen worden gesteld bij algemene maatregel van bestuur. Onder toepassing van deze bepaling hebben de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de regelgever) het Arbeidsgehandicaptebesluit getroffen. In dit besluit wordt aangegeven op welke wijze dient te worden bepaald of iemand als arbeidsgehandicapte dient te worden aangemerkt. Aan het besluit is een beslisschema toegevoegd waarin de relevante beoordelingspunten stapsgewijs worden weergegeven. Volgens dat beslisschema is de eerste vraag die moet worden beantwoord de vraag of sprake is van ziekte of gebreken die leiden tot structurele functionele beperkingen van lichamelijke, verstandelijke of psychische aard. Over het structurele karakter van de beperkingen wordt in de toelichting bij het besluit opgemerkt dat de aandoening en de beperkingen minstens een jaar voorafgaande aan de beoordeling moeten hebben bestaan. Als dat niet het geval is kan het echter ook voldoende zijn dat de klachten en beperkingen naar alle waarschijnlijkheid tenminste een jaar zullen bestaan. Voor de arbodiensten geldt, zo vervolgt de toelichting, dat als bij het voorlopige reïntegratieplan is aangegeven dat verwacht wordt dat de werknemer binnen het ziektejaar weer zal genezen van een arbeidshandicap geen sprake is. Voorts dienen de ziekte of gebreken op het moment van de keuring nog te bestaan.
Niet kan worden gesteld dat de regelgever door te bepalen dat sprake moet zijn van structurele beperkingen in de hiervoor omschreven zin is getreden buiten de door de wet gestelde grenzen. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om deze keuze van de regelgever aan te tasten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in casu niet kan worden gesproken van structurele beperkingen als bedoeld in het Arbeidsgehandicaptebesluit. De rechtbank acht in dit verband van belang dat op het beoordelingsmoment nog geen sprake was van een langdurige uitval en dat, gezien de gunstige prognose, te verwachten viel dat [medewerkster] haar werkzaamheden binnen niet al te lange termijn zou kunnen hervatten. Deze verwachting is ook uitgekomen, want [medewerkster] heeft haar werkzaamheden binnen 7 maanden na haar uitval geheel hervat.
Dat [medewerkster] wanneer eiseres niet tijdig had ingegrepen mogelijk wel langdurig buiten staat zou zijn geweest haar werkzaamheden te verrichten kan aan het voorgaande niet afdoen. Het ligt immers nu juist op de weg van de werkgever adequate reïntegratiemaatregelen te treffen. Het gaat dan ook niet aan bij de beantwoording van de vraag of naar verwachting sprake zal zijn van structurele beperkingen te abstraheren van de door de werkgever getroffen maatregelen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geweigerd [medewerkster] als arbeidsgehandicapte aan te merken. Aangezien een subsidie als bedoeld in artikel 15 van de Wet REA alleen kan worden verstrekt indien sprake is van arbeidsgehandicapte werknemer heeft verweerder voorts terecht geweigerd eiseres een subsidie te verstrekken.
Het beroep van eiseres dient ongegrond te worden verklaard. Voor een vergoeding van het griffierecht aan eiseres of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. M.C. Bruning, voorzitter, en mrs. R.B. Kleiss en
W.M.C. van den Berg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.I. van der Kris, griffier,
en openbaar gemaakt op: 23 juni 2003
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op: 23 juni 2003
Coll.
DOC: A