ECLI:NL:RBAMS:2003:AF8732

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/3695 TW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van toeslag ingevolge de Toeslagenwet na afbouw van arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een toeslag die eiser ontving in het kader van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Eiser, wonende in Turkije, ontving een toeslag op zijn uitkering op basis van de Toeslagenwet (TW). Bij besluit van 28 november 2000 heeft verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, medegedeeld dat de toeslag in drie jaar zou worden afgebouwd. In 2001 ontving eiser nog 2/3 van de toeslag, in 2002 1/3, en vanaf 2003 zou hij niets meer ontvangen. Verweerder heeft echter in januari 2002 ten onrechte 2/3 van de toeslag uitbetaald, wat leidde tot een terugvordering van € 120,49 voor de teveel betaalde uitkering.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering en stelt dat hij misleid is en niet meer rond kan komen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die verweerder zouden verplichten om van de terugvordering af te zien. De rechtbank benadrukt dat de fout van verweerder, die leidde tot de terugvordering, op zichzelf geen dringende reden oplevert om de terugvordering te annuleren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende op de hoogte had kunnen zijn van de afbouw van zijn toeslag en dat hij had moeten begrijpen dat het bedrag dat hij ontving in januari 2002 niet correct was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 april 2003 en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 02/3695 TW
van:
[eiser], wonende in Turkije,
eiser,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 22 juli 2002 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 20 juni 2002.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 18 maart 2003.
2. OVERWEGINGEN
Eiser ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze uitkering werd in het verleden aangevuld met een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW). Bij besluit van 28 november 2000 heeft verweerder eiser, onder verwijzing naar de Wet Beperking Export Uitkeringen (Wet BEU), medegedeeld dat zijn toeslag in drie jaar zal worden afgebouwd; over 2001 ontvangt eiser nog slechts 2/3 van een volledige toeslag, over 2002 1/3 en vanaf 2003 ontvangt hij niets meer.
Bij brief van 25 januari 2002 heeft verweerder eiser, onder verwijzing naar voornoemd besluit, geïnformeerd omtrent het bedrag van zijn toeslag vanaf januari 2002. Verweerder heeft in die brief aangegeven dat als gevolg van een systeemfout geen afbouw heeft plaatsgevonden van de toeslag over de maand januari 2002. Verweerder heeft in zijn brief aangekondigd het als gevolg van de systeemfout teveel betaalde bedrag te zullen terugvorderen.
Bij besluit in primo van 15 maart 2002 heeft verweerder een bedrag van € 120,49 aan teveel betaalde uitkering over de maand januari 2002 teruggevorderd. Verweerder heeft aangegeven het bedrag te zullen verrekenen met de in mei 2002 uit te betalen vakantie-uitkering.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 15 maart 2002 ongegrond verklaard.
Eiser stelt dat hij misleid is. Hij is 50% van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering kwijtgeraakt. Hij kan niet meer rondkomen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voorzover eiser bedoelt te betogen dat verweerder ten onrechte heeft besloten zijn toeslag af te bouwen wijst de rechtbank erop dat verweerder hieromtrent heeft besloten bij bovengenoemd besluit van 28 november 2000. Dit besluit staat in de onderhavige procedure niet ter discussie. Door zich over het afbouwen van eisers toeslag uit te laten zou de rechtbank treden buiten de grenzen van dit geding. In deze procedure kan het slechts gaan over de terugvordering van het over de maand januari 2002 teveel betaalde bedrag en de verrekening van dit bedrag met de vakantie-uitkering, want alleen daarop ziet het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat dit besluit in rechte stand kan houden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Met eisers besluit van 28 november 2000, waartegen eiser niet is opgekomen, is in rechte komen vast te staan dat de toeslag van verweerder in drie jaar zou worden afgebouwd en dat het door hem te ontvangen bedrag met ingang van januari 2002 van 2/3 naar 1/3 van de volledige toeslag zou gaan. Desondanks heeft verweerder in de maand januari 2002 nog een bedrag ter hoogte van 2/3 van de volledige toeslag betaald. Verweerder was op grond van artikel 20, eerste lid van de TW verplicht het onverschuldigd betaalde terug te vorderen.
De rechtbank is van oordeel dat zich in het geval van eiser geen zodanige bijzondere of uitzonderlijke omstandigheden voordoen dat verweerder gehouden zou moeten worden geacht op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de TW geheel of gedeeltelijk af te zien van de in het bestreden besluit neergelegde terugvordering.
Blijkens de wetsgeschiedenis kunnen zulke dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. De omstandigheid dat door verweerder een fout is gemaakt kan op zichzelf geen dringende reden opleveren. De fout van verweerder is de oorzaak van de terugvordering en behoort niet tot de gevolgen die de terugvordering voor eiser heeft.
Voor zover eisers grieven moeten worden opgevat als zijnde mede gericht tegen verweerders besluit de teveel betaalde uitkering te verrekenen met de vakantie-uitkering overweegt de rechtbank het volgende.
Uit verweerders besluit van 28 november 2000 had eiser genoegzaam duidelijk kunnen zijn dat zijn toeslag met ingang van januari 2002 wederom met 1/3 zou worden verminderd. Eiser had derhalve kunnen begrijpen dat het, niet verder gekorte, bedrag dat hij in januari 2002 ontving niet juist was en er rekening mee moeten houden dat hij een deel daarvan terug zou moeten betalen. Zelfs echter indien eiser dit niet aanstonds had kunnen begrijpen, had hem dit in ieder geval na kennisneming van de brief van 25 januari 2002, dus reeds kort na ontvangst van het bedrag, duidelijk moeten zijn. Verweerder heeft besloten het teveel betaalde bedrag pas te verrekenen met de in mei uit te betalen vakantie-uitkering. Eiser heeft derhalve na ontvangst van de brief van 25 januari 2002 nog ruim drie maanden de tijd gekregen om zich in te stellen op de verrekening van het bedrag. Gegeven deze omstandigheden en gegeven het feit dat het hier gaat om een betrekkelijk gering bedrag heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten de teveel betaalde toeslag te verrekenen met de vakantie-uitkering.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van eiser ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een vergoeding van het griffierecht aan eiser of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
Gewezen door mr. M.C. Bruning, voorzitter, en mrs. R.B. Kleiss
en W.M.C. van den Berg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.I. van der Kris, griffier,
en openbaar gemaakt op: 2 april 2003.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Coll.
DOC: A