ECLI:NL:RBAMS:2002:AE9264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/3621
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake referendum over bestemmingsplan Wetenschap en Technologie Centrum Watergraafsmeer

Op 26 september 2002 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin Stichting Het Comité “Hou ’t Science Park Groen” een voorlopige voorziening vroeg tegen de gemeenteraad van Amsterdam. De zaak betrof een besluit van de gemeenteraad om geen referendum te houden over het bestemmingsplan voor het Wetenschappelijk en Technologie Centrum Watergraafsmeer, vastgesteld op 19 juni 2002. De verzoekster stelde dat het houden van een referendum niet in strijd was met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat de gemeenteraad ten onrechte had besloten om geen referendum te houden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het houden van een referendum zou leiden tot een aanzienlijke vertraging van de bestemmingsplanprocedure, wat in strijd zou zijn met de dwingendrechtelijke termijnen van de WRO. De rechter concludeerde dat de gemeenteraad op goede gronden had besloten om het referendumverzoek af te wijzen, omdat het houden van een referendum in dit geval niet mogelijk was zonder de wettelijke termijnen te overschrijden. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg. nr. AWB 02/3621 VEROR
van:
Stichting Het Comité “Hou ’t Science Park Groen”, gevestigd te Amsterdam, verzoekster,
vertegenwoordigd door drs. P.K. Sagel, voorzitter van de stichting,
tegen:
de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam, verweerder,
vertegenwoordigd door mrs. E.C. Lissen en H. Verhaar.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter heeft op 14 augustus 2002 het verzoek ontvangen om een voorlopige voorziening te treffen hangende de behandeling van het bezwaarschrift van verzoekster gericht tegen het besluit van verweerder van 19 juni 2002.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 11 september 2002.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoekster dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in beginsel slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het uit het bestreden besluit voortkomende nadeel onevenredig is in verhouding tot het met het besluit te dienen belang.
De gemeente Amsterdam ontwikkelt samen met de Universiteit van Amsterdam en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) het Wetenschappelijk en Technologie Centrum Watergraafsmeer. Het betreft het ontwikkelen van het terrein, gelegen in het noordoostelijke deel van de polder Watergraafsmeer, tot een internationaal kenniscentrum. Tevens zal worden voorzien in (studenten)woningen.
Bij besluit van 19 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het bestemmingsplan Wetenschap en Technologie Centrum Watergraafsmeer vastgesteld.
Bij besluit van eveneens 19 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Amsterdam in reactie op het namens verzoekster op 17 juni 2002 ingediend referenduminitiatief in verband met voornoemd bestemmingsplan, besloten geen referendum te houden. Daartoe is overwogen dat de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) aan het houden van een referendum over een bestemmingsplan in de weg staat, omdat het houden van een referendum tot gevolg zou hebben dat de in de WRO voorgeschreven termijnen voor de bestemmingsplanprocedure worden overschreden.
Verzoekster heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de toepasselijke bepalingen van de WRO een referendum over een bestemmingplan niet uitsluiten en dat in het onderhavige geval overschrijding van de in de WRO gestelde termijnen is gerechtvaardigd. Verzoekster heeft in dit verband gewezen op artikel 1.4 van de Referendumverordening 1998 (hierna de Verordening), waar het bestemmingsplan niet is genoemd als zijnde een beslissing waarover geen referendum kan worden gehouden.
Overwogen wordt als volgt.
Artikel 1.4 van de Verordening bepaalt dat over iedere beslissing van de gemeenteraad een referendum kan worden gehouden, met uitzondering van de in dat artikel genoemde beslissingen.
Hoofdstuk IV, afdeling 3, van de WRO geeft regels voor de totstandkoming van bestemmingsplannen. Hierbij zijn termijnen gesteld die, anders dan verzoekster meent, van openbare orde zijn zodat daarvan in beginsel niet kan worden afgeweken.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het houden van een referendum in de onderhavige zaak zal leiden tot een vertraging van ongeveer zeven maanden.
Niet uitgesloten is dat de vertraging verder zal oplopen. Verzoekster heeft dit niet bestreden,
zodat wordt aangenomen dat het houden van een referendum in het onderhavige geval zal leiden tot overschrijding van de in de WRO gestelde termijnen voor de bestemmingsplanprocedure.
De vaststelling van een bestemmingsplan wordt niet in artikel 1.4 van de Verordening genoemd als beslissing waarover geen referendum kan worden gehouden. Het feit dat de Verordening de mogelijkheid biedt om een referendum te houden over een bestemmingsplan kan, anders dan door verweerder wordt aangevoerd, niet leiden tot de conclusie dat de Verordening op zichzelf in strijd is met de WRO, en derhalve wegens strijd met een ‘hogere regeling’ onverbindend is. Nu echter het houden van een referendum in het onderhavige geval, gelet op het tijdsbeslag, in strijd komt met de dwingendrechtelijke termijnbepalingen van de WRO heeft verweerder naar het oordeel van de rechter op goede gronden besloten de Verordening buiten toepassing te laten. De stelling van verzoekster dat verweerder het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen alvorens te beslissen op het referendumverzoek kan niet worden gevolgd, reeds omdat, gelet op de aard van het correctief referendum zoals neergelegd in de Verordening, eerst een beslissing genomen dient te zijn alvorens beslist kan worden over het houden van een referendum over die beslissing.
Gelet op vorenstaande overwegingen wordt geen aanleiding gevonden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechter geen aanleiding. Evenmin zijn gronden aanwezig om te bepalen dat het griffierecht door verweerder moet worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Gewezen door mr. R.W.L. Koopmans, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. dos Santos, griffier.
Openbaar gemaakt op: 26 september 2002
de griffier, de voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
Coll.: