Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
Beslissing ex artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht
in het geding met reg.nr. AWB 00/5481 WAO
van:
Siebel B.V., gevestigd te Ouder-Amstel,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. J.P.M. van Zijl,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A. Jurg.
De rechtbank heeft op 27 december 2000 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van 17 november 2000, namens het Landelijk instituut sociale verzekeringen genomen door Cadans uitvoeringsinstelling B.V.
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Invoeringswet Wet SUWI) treedt (de Raad van bestuur van) het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in deze procedure in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 24 mei 2002.
Bij besluit in primo van 28 januari 2000 heeft verweerder de door eiseres over het jaar 2000 verschuldigde gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gesteld op 1,34%.
In bezwaar heeft eiseres onder meer aangevoerd dat verweerder ter onderbouwing van de premieberekening niet had mogen volstaan met het noemen van de namen van de werknemers die in het refertejaar 1998 een WAO-uitkering hebben ontvangen en de aan hen uitgekeerde bedragen. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 28 januari 2000 gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat artikel 87e van de WAO er aan in de weg staat dat het bezwaar of beroep van een werkgever tegen een premiedifferentiatiebesluit wordt gebaseerd op het standpunt dat de onderliggende uitkeringen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 juli 2001, 00/4629 WAO en 00/4630 WAO, gepubliceerd in RSV 2001/206, leidt de rechtbank af dat bij de beantwoording van de vraag of verweerder een werkgever, die in het kader van een door hem aanhangig gemaakt geschil ter zake van een premiebesluit de aan dat besluit ten grondslag liggende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aanvecht, artikel 87e van de WAO kan tegenwerpen, een onderscheid dient te worden gemaakt tussen uitkeringen waaromtrent laatstelijk vóór 1 januari 1998 een besluit is afgegeven en uitkeringen waaromtrent laatstelijk op of na 1 januari 1998 een besluit is afgegeven.
Ten aanzien van de eerste categorie uitkeringen dient artikel 87e van de WAO wegens strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) buiten toepassing te worden gelaten. Als vervolgens moet worden geoordeeld dat de grieven van de werkgever met betrekking tot deze uitkeringen slagen, komt aan de vaststelling van de gedifferentieerde premie geheel of ten dele de grondslag te vervallen.
Ten aanzien van de tweede categorie uitkeringen kan artikel 87e van de WAO onverkort worden toegepast en kan dus het bezwaar of beroep van de werkgever niet zijn gegrond op de grief dat de onderliggende uitkeringen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
Volgens een door verweerder overgelegd overzicht zijn in het refertejaar 1998 deels uitkeringen gedaan aan werknemers wier eerste WAO-dag gelegen was na 1 januari 1998. Ter zitting heeft eiseres aangegeven aan te nemen dat omtrent deze uitkeringen op of na 1 januari 1998 besluiten zijn uitgereikt. Eiseres verzet zich in deze procedure niet (langer) tegen het ten grondslag leggen van deze uitkeringen aan de berekening van de gedifferentieerde premie. Eiseres wenst uitsluitend de uitkeringen ter discussie te stellen die zijn ingegaan vóór 1 januari 1998. De rechtbank zal zich in het navolgende dan ook beperken tot deze uitkeringen.
Zoals hiervoor aangegeven heeft verweerder tot op heden volstaan met het vermelden van de namen van de werknemers en de aan hen uitgekeerde bedragen. Dit is niet voldoende. Verweerder dient alsnog alle stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de toekenning en – voor zover van toepassing – de continuering van de uitkering van de betrokken werknemers in te zenden. Bij het inzenden van deze stukken dient verweerder rekening te houden met het navolgende.
Zoals de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 20 juli 2001, 00/3816 WAO, gepubliceerd in RSV 2001/205, heeft aangegeven, kan de in de artikelen 88 tot en met 88i van de WAO neergelegde medische besluitenregeling in verband met het bepaalde in artikel 6 van het EVRM niet in alle gevallen onverkort worden toegepast. In die gevallen waarin de werknemer de in artikel 88a van de WAO bedoelde toestemming niet heeft verleend, dienen de artikelen 88c en 88g van de WAO in zoverre buiten toepassing te worden gelaten dat in beroep en in hoger beroep door de administratieve rechter, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt bepaald, dat inzage in dan wel kennisneming of toezending van medische gegevens van de werknemer is voorbehouden aan een gemachtigde van de werkgever die arts of advocaat is dan wel daartoe van de rechter bijzondere toestemming heeft gekregen. Deze gemachtigde treedt voor zover het de medische aspecten betreft in de plaats van de werkgever.
Hoewel het aan de rechtbank is een definitief oordeel te vellen over de toepassing van artikel 8:32 van de Awb, acht de rechtbank het om proceseconomische redenen aangewezen dat verweerder, met het oog op het eventueel niet verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 88a van de WAO door een of meer werknemers, bij het indienen van de stukken reeds een – zij het voorlopige - tweedeling maakt tussen stukken die zonder meer ter kennis van de werkgever kunnen worden gebracht en stukken waarvan kennisneming voorbehouden dient te blijven aan de gemachtigde van de werkgever. Bij het maken van deze tweedeling dient verweerder het volgende in acht te nemen.
Bij de toepassing van artikel 8:32 van de Awb dient, zoals de Centrale Raad van Beroep heeft aangegeven in zijn uitspraak van 13 februari 2002, 00/3947 WAO, gepubliceerd in RSV 2002/128, in procedures als deze het belang van de werknemer tot bescherming van zijn recht op privacy te worden afgewogen tegen het belang van de werkgever, dat geen inbreuk wordt gemaakt op zijn recht op toegang tot de rechter en tot een eerlijk proces, als neergelegd in artikel 6 van het EVRM en uitgewerkt in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Deze belangen tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat in zijn algemeenheid het belang van de werknemer bij het beschermen van zijn privacy, in die zin dat zijn werkgever niet zonder zijn toestemming kennis mag nemen van zijn medische gegevens, zwaarder dient te wegen dan het belang van de werkgever bij het kunnen kennisnemen van de inhoud van die stukken. De rechtbank sluit echter niet op voorhand uit dat zich uitzonderingen op dit algemene uitgangspunt kunnen voordoen. Deze uitzonderingen kunnen bijvoorbeeld te maken hebben met de aard van de aandoening, met de aard van de gegevens, dan wel met de opstelling van de werknemer. Voorts doet zich een uitzondering voor ten aanzien van informatie die de werkgever eerder op rechtmatige wijze heeft verkregen.
Als medische gegevens, waarvan kennisneming bij het ontbreken van toestemming van de werknemer aan de werkgever zelf dient te worden onthouden, gelden in het algemeen gegevens die betrekking hebben op, respectievelijk op betrekkelijk eenvoudige wijze zijn te herleiden tot een concrete diagnose of, meer in het algemeen, de aard van de aandoening. Naast vermelding van de diagnose of de aard van de aandoening zelf dient daarbij voorts te worden gedacht aan gegevens omtrent:
- medicatie;
- behandeling;
- behandelend artsen (specialisme);
- bezochte klinieken (specialisme).
Of een stuk in zijn geheel als medisch dient te worden aangemerkt is afhankelijk van de hoeveelheid medische respectievelijk niet-medische gegevens die het stuk bevat.
Als medische stukken, die bij het ontbreken van toestemming van de werknemer integraal aan de werkgever worden onthouden, dienen in principe te worden aangemerkt:
- de rapportage van de verzekeringsarts (va);
- de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts (bva);
- de rapportage van een externe medische deskundige;
- de rapportage vanuit de behandelend sector;
- anderszins informatie vanuit de behandelend sector;
- het belastbaarheidspatroon (formulier fis ag/ad);
- de verwoording belastbaarheid;
- het medische deel van het verslag van de hoorzitting;
- het medische deel van een WAO-besluit;
- het medische deel van een reïntegratieplan.
In het uitzonderlijke geval waarin een medisch stuk een substantiële hoeveelheid niet-medische informatie bevat, dient die niet-medische informatie wel aan de werkgever te worden overgelegd.
Als niet-medische stukken, die ook zonder toestemming van de werknemer aan de werkgever kunnen worden overgelegd, gelden in principe:
- de recapitulatie voorselectie;
- de arbeidsmogelijkhedenlijst;
- de verwoording functiebelasting;
- het overzicht verkorte functie-omschrijvingen;
- de rapportage van de arbeidsdeskundige (ad);
- de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige (bad);
- het niet-medische deel van het verslag van de hoorzitting;
- het niet-medische deel van een WAO-besluit;
- het niet-medische deel van een reïntegratieplan;
- de transcriptie.
Voor deze stukken geldt wel dat zij, wanneer zij toch medische informatie bevatten, voor zij aan de werkgever worden overgelegd, van deze informatie dienen te worden geschoond. Bijzondere aandacht dient in dit verband te worden besteed aan de rapportages van ad en bad, met name waar het gaat om toelichting bij overschrijdingen van de belastbaarheid (asterisken) en aan aantekeningen op verwoordingen functiebelasting van functies met overschrijdingen van de belastbaarheid.
Voor brieven en opdrachten aan de behandelend sector en aan externe deskundigen geldt dat zij zowel medische als niet-medische informatie kunnen bevatten en afhankelijk daarvan al dan niet (in geschoonde vorm) aan de werkgever kunnen worden overgelegd.
Nadat verweerder bovenbedoelde stukken alsnog heeft ingediend, zal de rechtbank de betrokken werknemers vragen of zij toestemming verlenen voor kennisneming van hun medische gegevens door de werkgever. Met het oog hierop dient verweerder bij de alsnog in te dienen stukken een lijst te voegen met de namen van de betrokken werknemers en hun meest recente adres. Na ontvangst van de reacties van de werknemers zal de rechtbank de stukken naar de gemachtigde van eiseres sturen. De rechtbank zal daarbij bepalen van welke stukken kennisneming voorbehouden is aan een gemachtigde als bedoeld in artikel 8:32, tweede lid van de Awb.
- heropent het onderzoek;
- bepaalt dat de stukken die betrekking hebben op de vóór 1 januari 1998 ingegane uitkeringen die zijn meegenomen bij de berekening van de premie over het jaar 2000 alsnog door verweerder worden ingezonden, onderverdeeld en bewerkt als in deze beslissing aangegeven;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven op 6 augustus 2002 door mr. M.P. Verloop, voorzitter, en
mrs. M.C. Bruning en E.E.V. Lenos, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.I. van der Kris , griffier.
De griffier, De voorzitter,