ECLI:NL:RBAMS:2001:AD6127
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Minister van Justitie om nachtdiensten op te leggen aan penitentiair inrichtingswerkers
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2001, hebben verzoekers, werkzaam als penitentiair inrichtingswerker, bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Minister van Justitie die hen opdroegen nachtdiensten te draaien in het Grenshospitium. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. W. de Klein, stelden dat de Minister niet bevoegd was om deze werkzaamheden op te leggen, omdat dit niet binnen hun normale functie viel volgens artikel 58 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De president van de rechtbank had eerder op 24 juli 2001 al een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de bestreden besluiten werden geschorst tot de beslissing op de bezwaren van verzoekers bekend was gemaakt.
De rechtbank oordeelde dat de Minister niet voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verzoekers en dat de besluiten niet deugdelijk waren gemotiveerd. De president concludeerde dat het draaien van nachtdiensten in het Grenshospitium niet tot de functie van verzoekers behoort, en dat de Minister niet bevoegd was om hen deze werkzaamheden op te leggen. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en bepaalde dat de Minister nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de verzoekers en het terugbetalen van het griffierecht.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging en de verplichting van de Minister om de bevoegdheden binnen de kaders van de wet uit te oefenen. De president wees erop dat de Minister in zijn besluitvorming niet alleen rekening moet houden met de noodzaak van de werkzaamheden, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaren.