ECLI:NL:RBAMS:2001:AB0005

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/038011-97
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in de Clickfondskamer van de Rechtbank Amsterdam

In deze zaak werd op 7 februari 2001 een wrakingsverzoek behandeld van de voorzitter en rechters van de 'Clickfondskamer' in de zaak van de verdachte. De verdachte was niet aanwezig, en zijn raadsman, mr. R.A. Fibbe, stelde dat de rechters niet onbevooroordeeld konden oordelen, omdat zij eerder een beschikking hadden gegeven in dezelfde zaak. De wrakingsgrond was dat de rechters zich al eerder over hetzelfde verzoek hadden uitgelaten, wat volgens de verdediging de schijn van onbevangenheid in gevaar bracht. De rechtbank oordeelde dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat dit niet het geval is. De verdediging voerde aan dat de rechters niet onbevangen konden zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat dezelfde rechters zich eerder hadden uitgelaten niet voldoende was om te concluderen dat zij niet onbevangen zouden zijn. De rechtbank benadrukte dat er geen rechtsregel is die verbiedt dat dezelfde rechters in verschillende fasen van de procedure betrokken zijn. De wrakingskamer verklaarde het verzoek ongegrond en wees het af, met de conclusie dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM
Parketnummer: 13/038011-97
+--------+
BESLISSING
+--------+
op het ter terechtzitting van 7 februari 2001 gedane wrakingsverzoek van de voorzitter en rechters van de 'Clickfondskamer' in de zaak van de verdachte:
[verzoeker],
[geboorteplaats en -datum]
[adres en woonplaats]
1. Procesgang.
De behandeling van dit wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 7 februari 2001. Daarbij zijn de raadsman van verdachte, mr. R.A. Fibbe, advocaat te Rotterdam, en de officieren van justitie mrs. H.J. de Graaf en J.H. Tonino ter openbare terechtzitting gehoord. De voorzitter en rechters van de meervoudige kamer die de zogenaamde 'Clickfondszaak' behandelt, mrs. M.J.L. Mastboom, P.H.M. Kuster en J.L. Bruinsma hebben desgevraagd meegedeeld af te zien van de mogelijkheid om te worden gehoord. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Zijn raadsman heeft ter terechtzitting meegedeeld dat verdachte afziet van het recht om gehoord te worden.
2. Beoordeling.
Het wrakingsverzoek berust -zakelijk weergegeven- op de grond dat de beschikking van de raadkamer van deze rechtbank van 25 januari 2001 in de zaak van [verzoeker] gegeven is door dezelfde combinatie die thans als Clickfondskamer de zaak ter terechtzitting behandelt. In bedoelde beschikking heeft de raadkamer van de rechtbank in hoger beroep geoordeeld over de weigering van de rechter-commissaris om Dr. Cantieni als getuige/deskundige op te roepen. Bij gelegenheid van de behandeling van het bezwaar op 10 januari 2001 zijn door de raadsman uitvoerig argumenten aangedragen ter staving van het verzoek de getuige/deskundige Dr. Cantieni alsnog op te roepen. De raadkamer van de rechtbank heeft het bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe overwogen dat:
"de rechtbank niet in ziet welk belang de verdediging heeft bij het horen van Cantieni als getuige, na kennisname van diens brief van 6 oktober 2000, welke een uitleg van het Zwitserse recht bevat op het door de raadsman aangeduide onderdeel. Voor het horen van Cantieni als deskundige geldt hetzelfde."
Naar het oordeel van de raadsman is het onmogelijk dat de Clickfondskamer -nauwelijks twee weken na het geven van bovengenoemde beschikking-, welke eerst na uitgebreid onderzoek in raadkamer tot stand is gekomen, thans opnieuw aan de hand van dezelfde criteria over dezelfde vraag kan oordelen, zonder daarbij te worden beïnvloed door deze eerdere beschikking. De schijn van onbevangenheid is daarmee in het geding.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn.
Er kunnen zich echter uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een verdachte vooringenomen zou zijn, althans dat een bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Ter terechtzitting van heden, 7 februari 2001 heeft de verdediging het verzoek aan de rechtbank, uit dezelfde rechters samengesteld als de raadkamer, herhaald en gevraagd daarop geen beslissing te nemen, om eerst in de gelegenheid te worden gesteld de rechtbank te wraken. De aangevoerde wrakingsgrond is -kort gezegd- dat dezelfde combinatie rechters zich reeds over hetzelfde verzoek in een eerder stadium heeft uitgelaten en nu niet meer te verwachten is dat deze rechters daartegenover nog onbevangen staan.
Het standpunt van de verdediging houdt in, en gaat er kennelijk van uit dat er een recht zou bestaan om een verzoek, dat in de fase van het gerechtelijk vooronderzoek in beroep is behandeld, ter terechtzitting opnieuw voor te leggen aan een combinatie van -om het zo uit te drukken- "verse" rechters.
Tegenover het steeds verdergaand stellen van eisen aan de onbevangenheid van de rechters, staat het belang van efficiency in de rechtspraak en het belang van afdoening van de zaak door goed ingewerkte rechters. Het is niet mogelijk al die onderling concurrerende belangen te verenigen. De wetgever heeft daarom een afweging gemaakt.
Nu geen rechtsregel verbiedt dat de raadkamer, die beslissingen neemt in beroep tegen een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris, hetzelfde is samengesteld als de rechtbank ter terechtzitting, moet ervan uit worden gegaan dat het systeem van de wet een dergelijk recht op "verse" rechters in één instantie niet kent. Slechts de rechter-commissaris is uitdrukkelijk uitgesloten van deelname aan het onderzoek ter terechtzitting. Daar trekt de wet dus de grens. De geldende jurisprudentie stemt daarmee overeen.
De enkele omstandigheid dat dezelfde rechters zich eerder hebben uitgelaten over hetzelfde verzoek, brengt niet mee dat nu moet worden vermoed, dat zij niet onbevangen en op een professionele wijze een herhaald verzoek zouden kunnen beoordelen. Dat dit in het onderhavige geval reeds na twee weken geschiedt, maakt dit niet anders.
Andere uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing op leveren dat de 'Clickfondskamer' jegens de verdachte vooringenomen zou zijn, zijn door de verdediging niet aangevoerd, noch gebleken.
Op grond van het voorafgaande is de wrakingskamer van oordeel dat de raadkamerbeschikking van 25 januari 2001 geen aanwijzing oplevert dat de zittende combinatie van rechters jegens verdachte vooringenomen zou zijn, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek om wraking dient daarom ongegrond te worden verklaard.
3. Beslissing.
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is genomen door:
mr. J.A.C. Bartels, voorzitter,
mrs. Th.J.M. Gijsberts en A. Sissing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2001.