Parketnummer: 13/120012-99
datum uitspraak: 18 oktober 2000
op tegenspraak (na machtiging)
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te [woonplaats] en aldaar feitelijk verblijvende.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 september 2000, 28 september 2000 en 4 oktober 2000.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
2.1
De raadsman heeft bij pleidooi het preliminaire verweer strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging, wegens het schenden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, herhaald. Hij heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat het onderzoek in de onderhavige zaak, gelet op de belangen van verdachte bij de behandeling van diens strafzaak, niet met de gewenste voortvarendheid is verricht.
De rechtbank heeft voornoemd verweer reeds op de terechtzitting van 27 september 2000 verworpen. Door de raadsman zijn in zijn pleidooi geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd ter ondersteuning van zijn verweer. De rechtbank verwerpt dit dan ook en verwijst voor de motivering daarvan naar hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 september 2000.
2.2
Als tweede grond voor de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie heeft de raadsman - kort weergegeven - aangevoerd dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde door verdachte te dagvaarden en de zaak tegen de SNS-Bank (verder: SNS) door middel van een transactie af te doen. Met name zou de officier van justitie daarmee het verbod van willekeur hebben overtreden. Volgens de raadsman heeft de officier van justitie SNS een transactie aangeboden op een tijdstip waarop nog niet vaststond tot op welk niveau en in welke mate natuurlijke personen binnen SNS betrokken waren bij de strafbare feiten. Ook zou in dit geval eerder SNS dan verdachte terecht moeten staan nu het economisch/financieel belang van SNS bij niet-vervolging minder zwaar weegt dan het meer concrete financiële en maatschappelijke belang van verdachte bij het niet in het openbaar terecht hoeven staan.
Volgens de officier van justitie is - in een vroeg stadium - het transactieaanbod van 1,7 miljoen gulden aan de rechtspersoon gedaan vanwege het aanmerkelijk financieel/economisch belang - namelijk haar voortbestaan - dat SNS bij het voorkomen van vervolging had. Ook zou bij veroordeling van SNS aan haar slechts een geldboete kunnen worden opgelegd en is bij de berekening van de hoogte van het transactiebedrag uitgegaan van het door SNS maximaal genoten voordeel, aldus de officier van justitie.
Bij de beoordeling van de door de raadsman opgeworpen vraag geldt als uitgangspunt dat aan het Openbaar Ministerie (OM) op grond van artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekomt ten aanzien van de vraag of na een opsporingsonderzoek al dan niet vervolging moet plaatsvinden. Die ruime discretionaire bevoegdheid van het OM wordt begrensd door de beginselen van een goede procesorde; schending van die beginselen doordat de vervolgingskeuze op willekeurige gronden zou zijn gemaakt of de motivering de beslissing van de officier van justitie niet kan dragen, kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging. De rechter toetst de vervolgingsbeslissing derhalve beperkt.
De beslissingen van de officier van justitie om verdachte strafrechtelijk te vervolgen en aan SNS vroegtijdig een transactie aan te bieden kunnen, met inachtneming van de door de officier van justitie gegeven motivering, de hiervoor omschreven beperkte toetsing doorstaan.
Bij dat oordeel laat de rechtbank wegen dat SNS, gelet op de betaling van een aanzienlijk bedrag, niet vrijuit is gegaan terwijl ook in de rede lag dat die betaling - en daarmee de erkenning van medeverantwoordelijkheid van SNS voor het gebeurde - openbaar zou worden. Daarbij komt, zoals de officier van justitie ter terechtzitting heeft gesteld, dat de transactie de stand van het onderzoek van dat moment betrof, derhalve zoals die ook bij SNS, die zelf aangifte had gedaan, bekend was. Voorts weegt mee dat de mogelijkheid om op de transactie terug te komen indien het verdere onderzoek daartoe aanleiding zou geven, open bleef. Het risico van een inschattingsfout in het begin van het onderzoek is daarmee door de officier van justitie onderkend en voldoende afgedekt.
2.3
De raadsman heeft ten slotte bij pleidooi zijn preliminaire verweer herhaald ten aanzien van het niet-vervolgen van de commissionairs aan wie provisie is doorbetaald. Ter onderbouwing van dat verweer heeft hij ermee volstaan te verwijzen naar hetgeen bij de behandeling ter terechtzitting is gebleken.
Hetgeen ter terechtzitting nog verder is besproken brengt de rechtbank echter evenmin tot het oordeel dat hier sprake zou zijn van willekeur in het vervolgings- en transactiebeleid van het OM, die tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie zou moeten leiden.
3. Waardering van het bewijs.
3.1.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
ten aanzien van het onder 1 primair telastegelegde feit:
SNS Bank Nederland N.V.
in 1994 en in 1995 te ’s-Hertogenbosch meermalen telkens schriftelijke bescheiden, te weten
een Cedel General Report (night-time processing) 06/07/94 - 14443- (GR) en
een MIDAS invoerdocument batch 053 invoerdatum 070794 en
een grootboekkaart gedateerd 13.04.95, 17.02 met onder meer als opschrift: Koersverschillen Handelsportefeuille, maand 12.94, periode = 1.01.94-31.12.94
telkens behorende tot de administratie van SNS Bank Nederland N.V., zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft SNS Bank Nederland N.V. telkens in strijd met de waarheid onder meer op die schriftelijke bescheiden van die administratie, resultaten van effectentransacties vermeld en één of meer bedragen vermeld volgende uit reguliere effectentransacties, terwijl in werkelijkheid die resultaten en bedragen geen betrekking hadden op deze effectentransacties, maar in werkelijkheid betrekking hadden op niet toegestane provisiebetalingen in het kader van de aandelenemissie van KPN Nederland N.V., door in strijd met de waarheid onder meer te doen vermelden in de bescheiden als hiervoor genoemd: dat een zgn booktransfer heeft plaatsgevonden rond de effectentransactie ten aanzien van 5,75% NED 15-01-04/7,5% NED 15-01-23 met als negatief resultaat NLG 255.323,60 en dat de bedragen groot NLG 255.323,60 D(ebet) en C(redit) betrokken zijn op een effectentransactie ten aanzien van staatsobligaties betreffende 5,75% NED 94/04 en 7,5% NED 93/23 en dat het uit onder meer NLG 255.323,60 samengestelde bedrag van 602.728,92 betrekking heeft op "verlies handelsport juli 94", zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, aan welke voormelde gedragingen hij, verdachte, toen en daar telkens opdracht heeft gegeven;
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair telastegelegde feit:
hij in de periode van 1 juni 1994 tot en met 31 juli 1994 te ’s-Hertogenbosch een schriftelijk bescheid, te weten een document waarop onder meer vermeld staat: settelment 06-07-1994 betreffende financieele afwikkeling Cedel ACC.NBR. 53783 behorende tot de administratie van SNS Bank Nederland N.V., zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid onder meer op dit schriftelijk bescheid van die administratie resultaten van effectentransacties vermeld en één of meer bedragen vermeld volgende uit reguliere effectentransacties, terwijl in werkelijkheid die resultaten en bedragen geen betrekking hadden op deze effectentransacties, maar in werkelijkheid betrekking hadden op niet toegestane provisiebetalingen in het kader van de aandelenemissie van KPN Nederland N.V., door in strijd met de waarheid onder meer te vermelden in het bescheid als hiervoor genoemd: dat op 28/6/94 een bedrag van hfl 32.893.437,50 (incl rente) is berekend voor de aankoop door [betrokkene 1] van staatsobligaties 5,75% Nederland 1994 per 15-01-2004 en dat op 29/6/94 hetzelfde aantal staatsobligaties is verkocht door [betrokkene 1] voor hfl 33.001.937,50 (incl rente) en dat op 28/6/94 een bedrag van hfl 53.885.572,13 (incl rente) is berekend voor de aankoop door [betrokkene 1] van staatsobligaties 7,50% Nederland 1993 per 15-01-2023 en dat op 29/6/94 hetzelfde aantal staatsobligaties is verkocht door [betrokkene 1] voor hfl 54.032.395,73 (incl rente) zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken.
3.2.
De rechtbank leest zowel in het telastegelegde als elders in dit vonnis de woorden "emissie" of "aandelenemissie" als "herplaatsing van aandelen", aangezien hier niet van een emissie, maar van een herplaatsing van aandelen sprake is. Nu in het gehele onderzoek de beide termen door elkaar zijn gebruikt en verdachte ervan blijk heeft gegeven te begrijpen wat hem wordt verweten, is hij hierdoor in zijn verdediging niet geschaad.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat voor hetgeen ten laste van verdachte bewezen is verklaard een voorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur gecombineerd met een geldboete een passende straf is.
Zij heeft hierbij meegewogen dat verdachte op verzoek van zijn leidinggevende een constructie heeft bedacht en uitgevoerd om ongeoorloofde provisiedoorbetalingen te versluieren. Hiertoe heeft hij zelf transacties bedacht en op papier gezet en deze vervolgens door de backoffice van SNS laten inboeken in haar administratie. Alhoewel hij in opdracht handelde, heeft verdachte toch een aanzienlijke eigen inbreng in het geheel gehad en had hij zich moeten realiseren dat hij aldus de waarheid geweld aandeed en de administratie vervalste dan wel deed vervalsen. Dit eens te meer nu, zo blijkt uit het dossier, collega’s in een soortgelijke positie weigerden hieraan mee te werken. Ook voor deze verdachte geldt dat hij, ook al was hij geen directielid of droeg hij niet de eindverantwoordelijkheid voor het verrichten en boeken van de provisiedoorbetalingen, werkzaam was bij een bank en daarmee mede-verantwoordelijk was voor het in stand houden van de integriteit van de financiële wereld. Dat hij deze verantwoordelijkheid niet heeft genomen, rekent de rechtbank hem aan.
Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte nooit eerder ter zake van enig strafbaar feit met justitie in aanraking is geweest en dat hij in een ondergeschikte positie verkeerde ten tijde van zijn handelen. Voorts heeft de rechtbank in aanzienlijke mate laten meewegen dat verdachte door de ontdekking van zijn handelen uiteindelijk zijn baan is kwijtgeraakt en ook nu nog aanmerkelijke schade in de werksfeer ondervindt.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is
bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
valsheid in geschrift.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van fl. 5.000,- (vijfduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr M.J.L. Mastboom, voorzitter,
mrs P.H.M. Kuster en J.L. Bruinsma, rechters,
in tegenwoordigheid van
mrs R. van der Weijden en F.S. Zwerwer, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2000.
Mr Van der Weijden is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.