ECLI:NL:RBAMS:2000:AA5628
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.J.L. Mastboom
- P.H.M. Kuster
- J.L. Bruinsma
- Rechtspraak.nl
Vordering tot het stellen van een nieuwe termijn voor dagvaarding in een strafzaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 25 april 2000 uitspraak gedaan in een vordering van de officier van justitie. De vordering was gericht op het stellen van een nieuwe termijn voor het betekenen van de dagvaarding aan de verdachte, die beschuldigd werd van omkoping en deelname aan een criminele organisatie. De zitting vond plaats op 17 april 2000, waar de rechtbank de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman heeft gehoord. De rechtbank constateerde dat de officier van justitie verzuimd had de verdachte tijdig te dagvaarden, binnen de termijn die eerder door de raadkamer was vastgesteld op 23 december 1999. De rechtbank oordeelde dat het algemeen belang eiste dat de vordering werd toegewezen, en stelde een nieuwe termijn van zes weken voor de officier van justitie om tot dagvaarding of kennisgeving van niet verdere vervolging over te gaan. De rechtbank overwoog daarbij dat er geen vormvereisten gelden voor het indienen van een vordering als bedoeld in artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering, en dat de vordering mondeling ter zitting kon worden ingediend. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee rechters, en werd uitgesproken op de openbare zitting.